- Wie onzer toch mag hy bedoelen?
Na een oogenblik van plechtige stilte, hernam de reiziger:
- Myne bruid is hier, myne heeren, en ik twyfel geenzins of zy zal u bevallen! - en daerop greep hy het klein mismaekt meisje, dat nevens hem stond, by de hand en stelde haer de vergadering voor als zyne toekomende echtgenoote. Met het hoofd over den schouder des meisjes gebogen, sprak hy: - Niet waer, lief kind, gy zult in myne keus toestemmen? Spreek: van uw antwoord hangt myn geluk of ongeluk af!
Mynheer en mevrouw Bronckhorst en hunne dry oudste dochters werden eensklaps als door den bliksem geslagen, en zetteden, zonder een woord te spreken, hunne roomers op de tafel, terwyl zy werktuigelyk achterover op hunne stoelen zakten. Het meisje met het katoenen kleedje had insgelyks haren roomer vóor zich op de tafel geschoven; doch roerloos en bleek als een marmeren beeld, bleef zy op hare plaets staen. Mynheer Abel Grinzel stond nog altoos met het hoofd over haren schouder gebogen, en fluisterend vroeg hy:
- Welnu, lief kind, spreek: wat is uw antwoord?
- Gy bedriegt u, mynheer, - stamelde het meisje met nedergeslagen oogen en eene hoogroode kleur op het aengezicht; - gy bedriegt u; ik kan in uw verlangen niet toestemmen.
- En waerom niet? - vroeg de reiziger, zoo zeer verwonderd door dit onverwachte antwoord dat hy eensklaps het voorhoofd in diepe rimpels saêm trok; - wat hebt gy er tegen?
- Vergeef my! maer het u zeggen kan ik niet... Gy hebt niet overwogen... Genoeg, mynheer, genoeg... het kan niet zyn.
En daerop verliet zy eensklaps, het aengezicht met de beide handen bedekkende, de kamer.
Oogenblikkelyk liep alles in den war; de roomers werden nedergezet, de stoelen achteruitgeschoven, en de aenwezigen bezagen elkander als of elk zynen buerman wilde vragen: - Kent gy dit geheim? - Doch niemand kon dit raedsel oplossen, en de eene verliet voor en de andere na de kamer, tot dat er ten langen leste slechts twee aenwezig bleven: mynheer Abel Grinzel en de vader der bruid. De reiziger hield het hoofd een weinig voorovergebogen in de rechterhand, terwyl de hôtelhouder tegen over hem stond, in eene houding die genoegzaen aenduidde dat hy zich daer niet voor zyn vermaek bevond, en liever zou hebben verkozen de andere uitgenoodigden te volgen, zoo zyne echtgenoote hem niet eenige woorden had in het oor gefluisterd, waerdoor hy, ofschoon tegen wil en dank, was gedwongen geworden eerstens eene kleine rekening met mynheer Abel Grinzel te vereffenen. Daerom ook, was hy de eerste om het woord te vatten.
- Hm! hm! Mag ik weten, mynheer? - begon hy; - kunt gy my zeggen?... hm! hm!... zoo het mogelyk ware my eenige verklaring.., hm! hm! hm!... eenige opheldering... hm!
- Eh! wat wilt gy! - vroeg de reiziger eensklaps het hoofd verheffende en den hôtelhouder strak in de oogen schouwende.
- Niets, mynheer, hoegenaemd niets? - antwoordde deze stotterend.
- Welnu, wat staet gy daer dan nog te doen? - hernam mynheer Abel Grinzel.
- Ik was gebleven, mynheer, - zegde thans de hôtelhouder met een weinig meer vastheid in de stem, - om u rekening te vragen over uw zonderling gedrag. Wat was uwe bedoeling met myne dochter?
- Die was zuiver en rechtzinnig, mynheer, dit verzeker ik u, - antwoordde de passagier van den Prins Maurits, terwyl een eenigzins droeve zweem zich rond zynen mond vertoonde; - ook had ik my aen eenen gansch anderen uitslag verwacht.
Mynheer Christiaen Bronckhorst stak den reiziger de hand toe, en op beleefderen toon zegde hy:
- Vergeef my, mynheer, ik had... hm! hm!... dat is te zeggen, ik was het niet... hm!... maer myne vrouw dacht dat uw inzicht was geweest met ons te spotten. Nu ik echter van het tegenovergestelde ben overtuigd, ben ik voldaen. Het meisken is de schuld van alles! Wees verzekerd dat ik haer daervoor duchtig zal onder de hand nemen.
Daerop liet hy de hand des reizigers los, en begaf zich haestig naer de deur. Toen hy reeds de kruk vast had, om die te openen, riep mynheer Grinzel hem achterna: - Neen, mynheer Bronckhorst, doe het niet. Ik bid u, zeg haer geen woord hier omtrent, maer zoo gy haer kunt overhalen, om my hier te komen spreken... Ja, ja, beproef zulks, zoo ik u bidden mag.
- Komen zal zy, mynheer, dit verzeker ik u, - antwoordde de hôtelhouder, terwyl hy de deur opentrok.
- Alleen, hoort gy, mynheer Bronckhorst, - riep de vreemde heer; - ik wil haer gansch alleen spreken.
De hôtelhouder knikte daerop toestemmend, tusschen de half gesloten deur, waerna hy die gansch toesloot en verdween.
Mynheer Grinzel begon nu met groote stappen, binnen 's monds prevelend en van tyd tot tyd ontevreden met het hoofd schuddend, de kamer op en neder te wandelen. Wanneer hy zulks eenige malen had verricht, liet hy zich in eenen armstoel nederzakken, en welhaest zat hy, met het hoofd op de borst geheld, in gepeinzen weggezonken.
Wat er middelerwyl beneden, tusschen Joken en haren vader, omging, zou niemand kunnen zeggen; nogthans moest hunne onderhandeling niet zeer aengenaem zyn geweest; want toen het meisken, eene halve uer later, de kamer binnen trad, was het genoegzaem zichtbaer aen de roode randen die hare oogen omgaven, dat zy had geweend. Zy bleef te midden der kamer staen, en den blik op den vreemdeling gericht houdende, vroeg zy:
- Hier ben ik, mynheer; gy verlangdet my te spreken, geloof ik?
De reiziger, als of die stem eene geheime macht op hem uitoefende, sprong eensklaps recht, en dry of vier stappen vooruit doende, antwoordde met trillende stem, terwyl hy de beide handen tot haer uitstak: