men aen de twee schilderyen van den heer Bellemans verwyt.
De droom van het kindeken Jesus, van den heer Bertou, is een zeer lief tafereel, goed gedacht en met zorg afgewerkt: het is eene schildery die bevalt.
De twee doeken van den heer Markelbach, de zieke aen de beterzyde en het mannen portret, zyn zeer goede voortbrengsels. De kunstenaer is op nieuw gansch vlaemsch geworden, in het eerste zyner twee schilderstukken is zulks duidelyk zichtbaer. Het gedacht is goed uitgedrukt, de gelaetstrekken zyn waer en goed terug gegeven, men gevoelt zich voor die jonge zieke ingenomen. Het algemeen effekt der schildery zou nog gewonnen hebben by eene ernstige studie der natuer: de behandeling zou steviger zyn geweest. Mynheer Markelbach is volgens ons, zoo hy blyft voortgaen, wy zeggen het met zekerheid, geroepen om schoone bladeren by onze kunstgeschiedenis te voegen.
De kleine lawyd makeren de kindergroep door den heer F. Roser, van Dusseldorf, zyn twee bevallige tafereeltjes; zy zyn goed bestudeerd en zeer natuerlyk, doch misschien wat grys van toon.
De heer H. Bource bewyst door zyn jonge schaetsenryder, het slachtoffer zyner onvoorzichtigheid, die verdronken naer het ouderlyk huis wordt gebracht, dat hy de natuer goed heeft waergenomen. Ja, die gezichten zyn wel die van het volk, niet uit een laeg en gemeen oogpunt gekozen; maer edelmoedig en medelydend. Dit jong mensch met den blauwen kiel, die daer zoo even eene daed van zelfopoffering heeft begaen, is goed terug gegeven; zyn aengezicht is goed verstaen en juist van uitdrukking; men leest er smert en spyt op, daer hy het kind dat hy naer zyne ouders terug brengt, niet heeft kunnen redden. De nieuwsgierigen die zich rond hem bevinden, drukken op verschillende wyzen hunne spyt uit, de eenen door het zielloos kind te beschouwen, de anderen met, op eene vreesachtige wyze, de moeder aen te zien. De jonge knaep die zich gespoed heeft het droevig nieuws naer het ouderlyk huis over te brengen, is treffend van waerheid; men ziet slechts zyn aengezicht van terzyde: nogthans bemerkt men zeer goed, die onvoorzichtige haest eens kinds, om de eerste het gebeurde te kunnen vertellen. De uitdrukking der moeder is misschien de minst gelukkige.
Eene familie, een zomeravond in eene warande doorbrengende, schynt minder goed gelukt.
De dry schilderyen van den heer Ferdinand de Braeckeleer: het gevolg van het spel, de spotterny en de zegening, zyn goede voortbrengsels in het vak door den heer de Braeckeleer geschapen. Van toen hy begon, droegen zyne tafereelen eenen eigenaerdigen stempel, door de keus der onderwerpen, de bekoorlyke levendigheid der samenstelling en eene zekere eigenaerdigheid in de uitdrukkingen, die eene eigenschap daerstellen, welke dezen kunstenaer onbetwistbaer veel byval heeft doen verwerven. Nog heden heeft hy bewonderaers, en wy rekenen ons onder het getal. Zyne tafereelen die op de tentoonstelling van dit jaer pryken, onderscheiden zich door eene groote levendigheid van kleur, gemak van samenstelling en eene natuerlykheid in de uitdrukkingen, die bewyst dat die kunstenaer eene volmaekte kennis der natuer bezit.
De heer Ignatius Van Regemorter, een ander oud gediende der antwerpsche school, is op de tentoonstelling vertegenwoordigd door twee niet onverdienstelyke tafereelen. De Oude Vryer is eene samenstelling waerin wy dien geest, die fyne waerneming bestatigen, welke wy meermalen in de voortbrengsels van dien meester hebben opgemerkt. De speelman vevraedt misschien al te veel, die gemakkelykheid van navolging der hollandsche school, welke men in de vroegere voortbrengsels van den heer Van Regemorter duidelyk opmerkt.
De heer Alfried Stevens, van Brussel, is even als de twee vorige kunstenaren een genreschilder; doch de werken van den heer Stevens verschillen hier in van de hunne, dat hy, in plaets van het buitengezicht eener herberg of het binnengezicht van een boerenhuis te malen, het verheven genre behandelt. De kunstenaer brengt ons in een klein, ofschoon zediglyk toch sierlyk opgeschikt salon eener allerliefste dame, die er misschien wel wat al te coquette uitziet. De bekoorlyke dame is van hare wandeling te huis gekomen; zy ondervraegt haer spiegel, als of zy zich te beklagen hadt over eenige nalatigheid, eenige onverschilligheid of eene min warme ontmoeting dan zy het gewoon is. Men ziet dat zy door haer eigen oordeel weet, of zy hare aenspraek op recht om te behagen begint te verliezen; want zy is niet meer zeer jong. De schilder heeft dat tafereeltje thuis geheeten en thuis hebben de vrouwen toch het recht haren spiegel die kleine vragen toe te sturen. Niets is eenvoudiger noch bevalliger, dan het gedacht van dit klein pereltje; de dame is volmaekt als teekening; de byzaken zyn smaekvol geschikt en het achterdoek is met waerheid uitgevoerd. De minste kleinigheden, de schilderyen en gravuren die de kamer versieren, zeggen u dat gy by eene voorname vrouw bevindt. De heer Stevens heeft in dit klein meesterstuk, met veel getrouwheid, een hedendaegsch salon terug gegeven.
De vergiftigde pyl van den heer B. Verlat, is een doek vol warmte, dat ons de voortbrengsels onzer oude meesters in dit vak herinnert. De leeuw, die boschmonarch, is door een mensch geraekt. Een der jagers, door den geduchten tegenstrever omverre geworpen, ligt onder de klauwen des leeuws, die met zyne afschrikkelyke nagelen hem de borst aen stukken scheurt. Het dier dat doodelyk is gewond, door den jager die het zynen vergiftigen pyl in den hals heeft geschoten, verheft het hoofd met eene razende en pynlyke beweging; dit gedeelte der schildery is, ons dunkens, het best gelukt. De uitdrukking is machtig en waer; men beseft zeer goed het lyden van dit ontzaggelyk dier. De figuren dezer groote samenstelling laten te weschen over; hunne beweging schynt ons niet zeer juist te zyn; zoo denken wy dat de jager die den pyl heeft geschoten, te veel buiten het doek ziet, iets dat hem zou hebben moeten beletten den leeuw te raken. Het ontbyt in het verschiet is een lief tafereeltje, het is goed geschilderd en lost zich allerbest af; maer wy vinden in de uitdrukking der kat die doortrapte slimheid niet die haer zou moeten kenschetsen op het oogenblik als de schilder ons haer heeft voorgesteld.
Johan Van Rotterdam.
(Wordt voortgezet.)