De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
Inhuldiging van den heer J. de Geyter, te Antwerpen.
johan van rotterdam.
Over eene maend vierde de St.-Lukasgilde den zegeprael door den heer Johan Van Rotterdam, in den letterkundigen pryskamp voor den roman, te Gent behaeld; op 26 september jongstleden, had zy de eer een ander harer leden over eene letterkundige overwinning geluk te wenschen. Nauwelyks was te Antwerpen het nieuws verspreid dat de heer J. de Geyter, lid van den redaktieraed der Vlaemsche School, te Brussel den prys had behaeld in den wedstryd door het Staetsbestuer over de Onafhankelykheid des Vaderlands geopend, of de St.-Lukasgilde besloot den laureaet plechtiglyk in te huldigen. Eene kommissie, bestaende uit de heeren P.-A. Verlinde, Edward Du Jardin, P. Génard en A. Goovaerts-Van den Wouwer, gelastte zich met het regelen der plechtigheden van den dag. Deze leden begaven zich by de heeren generaels Burggraef de Nieulant en Lefebvre, die hunne krachtige ondersteuning aen de Gilde beloofden en twee muziekkorpsen (van het 2e en 3e jagers) met twee kompagniën soldaten ter beschikking dezer maetschappy stelden. Op woensdag 26 september 1855, den dag waerop de heer J. de Geyter, te Brussel, uit de handen van Z.M. zynen prys had ontvangen, werd de laureaet ten 7 ½ uren te Berchem aen de Warande ingehaeld.
j. de geyter.
Vier maetschappyen van Antwerpen, de LiedertafelGa naar voetnoot(*), de Kunstvrienden, de Eendracht en de Goudbloem, die insgelyks eene hulde aen ons geacht medelid wilden bewyzen, hadden zich by de Gilde gevoegd, en waren door het grootste deel hunner leden vertegenwoordigd. Een algemeene kreet van Leve de Geyter! steeg uit de dichtgeschaerde menigte op, toen de laureaet met de afgeveerdigden, bestaende uit de heeren P. Rongé, vader, voorzitter der Gilde, Edw. Du Jardin, voorzitter der Kunstafdeeling, en F.J. Wyermans, voorzitter der Wiskundige afdeeling, in een galarytuig den stoet der maetschappyen naderde. De trommels sloegen, de muziekkorpsen hieven het nationale lied aen, terwyl een drydubbele kreet den geliefden dichter de belangstelling van het Antwerpsch volk in zynen zegeprael deed kennen. De maetschappyen schaerden zich op nieuw in hunne rangen, en na den Berchemschen steenweg te hebben gevolgd, trad de stoet zegevierend de keizerlyke St.-Jorispoort binnen. Schilderachtig was de oogslag dien de stoet op dezen oogenblik opleverde; die duizende menschenhoofden, die zwarte groepen, waerop eene menigte | |
[pagina 114]
| |
fakkels een rood licht verspreidden, die vreugdekreten waermede het volk den dichter begroette, dit alles leverde iets tooverachtigs op, dat men moeijelyk kan beschryven. Gelyk het door de dagbladeren was aengekondigd, begaf de stoet zich langs de volgende straten: St.-Jorispoortstraet, Kleinmerkt, lange Gasthuisstraet, Huidevettersstraet, Meirbrug, Schoenmerkt, Oude Koornmerkt, Groote-merkt, Koepoortstraet, Wolstraet, Kipdorp, St.-Jacobsstraet, Clarastraet, Meir en Eijermerkt. Het lokael der Gilde was schitterend verlicht; in de middenvenster ontwaerde men een prachtig transparant met de wapens der Gilde en de woorden Leve J. de Geyter! De heer de Geyter werd, by de aenkomst in het lokael, verwellekomd door den heer B.-J. Mees, tweeden voorzitter der Gilde; deze heer deed in eenige korte, maer welgepaste woorden herinneren dat het reeds de tweede mael was, in min dan eene maend, dat een lid der Gilde den lauwer in letterkundige pryskampen had behaeld. Over eene maend was het de heer Johan Van Rotterdam, die te Gent voor den roman werd bekroond, en thans mocht de heer de Geyter in den nationalen pryskamp voor de dichtkunst zegepralen. Heil aen beide leden, die door hunne kunde tot den luister der Gilde hebben bygedragen! Daerna werd de eerewyn geschonken, en verscheidene toasten voorgesteld door de heeren Rongé, vader, B.-J. Mees, H. Conscience, H. Brown, J. Van Beers, P.-A. Verlinde, P. Génard, Edw. Du Jardin, F.-J. Wyermans, J. Van Arendonck, E.-J. Vander Haeghen, P.-J. Van Moock, enz., enz. Op aenvraeg der leden gaf de heer Van Beers lezing van het bekroonde gedicht. Wy zullen hier over dit stuk niet uitweiden, dewyl het heden in de Vlaemsche School verschynt; wy zullen enkel zeggen dat de gevoelige dichter Van Beers er al de schoonheden op de gelukkigste wyze deed van uitkomen, en zyne lezing door herhaeld handgeklap werd onderbroken. Het feest van 26 september heeft een diepen indruk in de Gildebroeders gelaten. Het heeft op nieuw bewezen dat, even als in de XVe en XVIe eeuw, eene schoone toekomst is geopend voor de leden die zich enkel uut ionsten versamen.
Fl. Mertens. |
|