De Vlaamsche School. Jaargang 1
(1855)– [tijdschrift] Vlaamsche School, De– Auteursrechtvrij
[pagina 97]
| |
Kunsttonnekens van Willem-Josef Wuyts.
Nu men die inlichtingen
| |
[pagina 98]
| |
wys dat zy gekuipt zyn. Ik wil geerne eene ronde som geven aen alwie de geloste reepen op nieuw zou aenleggen zonder het geheele te kwetsen. De bekwame kuipers, die ik tot heden er heb bygeroepen, hebben zulks niet durven ondernemen. Van al de gereedschappen, die tot heden in den kuipersstiel bekend zyn, kon geen enkel aen zulk teêr werk gebezigd worden. Vader heeft er dus andere moeten uitvinden. - Waer heeft hy byvoorbeeld mede gevoegd? Toch niet met de voegbank; want beschouw de duigen van het steunvat: ze zyn breed, boven en onder aen de kiemen dun, in het midden daerentegen dik; voorzeker verkrygt men dien uitslag op de voegbank niet. Misschien zal men beweeren dat die duigen met een mes verveerdigd zyn. Zie het werk, zoo gaef snydt men geene duig zonder voegbank. Ook zyn de gergels niet met den kroos gemaekt. Immers zegden wy reeds dat zulk tuig niet gebruikelyk is als de kiemen niet glad zyn. Groot waren dus de moeijelykheden die myn vader te overwinnen had! En welke evenwydigheid, wat smaek wist hy in zyne samenstelling te brengen! Men zou zeggen dat de O.L.V. toren van Antwerpen hem tot voorbeeld gediend heeft, zoo keurig volgt het grootste zyner tongroepjes de zwierige vormen van dien eeuwigen eerezuil na. Nederig waren echter de bouwstoffen myns vaders; het onderste vaetje is slechts 4 centimeters hoog en 3 centimeters dik; de bovenstaende worden allengskens kleiner, tot dat het hoogste slechts twee centimeters meer meet. Het geheele stuk is 46 centimeters hoog en van onder 14½ centimeters breed; het weegt 15 oncen en bestaet uit 229 vaetjes van allen aerd. Men ziet er zeeboeijen, wynstukken, teuten, boterstanden, eemers, tobben, een lovensch poncel, cognac- en portopypen, uitslagtobben, wynkitten, treften, kuiplepels, mostaerdvaten, immers al wat door de kuipers ooit gemaekt is, en dit alles is ineengebonden door meer dan zes duizend reepen van alle dikte, want er zyn er die dunner zyn dan een draed! Het kleinste groepke is slechts 27 ½ centimeters hoog en van onder 15 centimeters breed. Het telt 100 stuks en werd vroeger gemaekt dan het hooger beschreven; echter is het zoo uitgelezen van samenstelling en vorm als het andere. Wat geduld moet men gehad hebben om het te maken, wat tyd moet er aen besteed zyn! Aen degenen die zulks aen vader zegden, antwoordde hy: - Ik had myne bezigheden; nooit heb ik een uer van myn werk daervoor verlet. Ik heb myne kunsttonnetjes buiten tyds gemaekt, als myne gezellen in de herberg zaten of wandelen gingen! Vader was niet alleen vernuftig in den kuipersstiel, hy verstond ook andere vakken. De koperen leden, sloten en sleutels van de kaskens, waer de tongroepkens in staen, zyn van zyn maeksel, en daervoor heeft hy dus niets aen koperslager of smid betaeld. Ik hoor den goeden man nog antwoorden aen die hem zegden: ‘die zilveren en gouden reepen moeten geld gekost hebben?’ - Ja, de zilveren banden hebben my een negenmanneken gekost; de gouden, een plaketGa naar voetnoot(*). Die kaskens, ook als vaetwerk gekuipt, meten: het grootste, 53 centimeters hoogte en 22 centimeters breedte; het kleinste 30 op 18. De zoete aendoening welke ik geniet by het bezichtigen der gewrochtjes myns vaders, is groot; menigmael heb ik door Europa gereisd en heb daer allerlei kunsten bestudeerd; maer telkenmale als ik terugkwam en myne kunsttonnekens wederzag, overviel my eene aengename ontroering, daer ik de verzekering medebracht dat myn vader iets had gemaekt dat eenig in zynen aerd gebleven is. Slechts iets bedroeft my; het is dat ik het geheim, waerop de tongroepjes gebouwd zyn, niet kan doorgronden, en daerom is myn eenigste wensch iemand te vinden die my, vooraleer ik ten grave dale, zegge hoe zy gemaekt zyn. Zal deze beschryving voldoende zyn om er de aendacht op te vestigen? Zullen er liefhebbers gevonden worden, die er eenige studie zullen op maken? Immers is het belangryk om weten of het verveerdigen dier tongroepkens op een geheim rust dat tot heden onbekend gebleven is. Want zoo lang er niemand het tegendeel zal bewyzen, zullen de kunsttonnetjes aenzien worden als zonder weèrga, en myn vader als een man van uitvinding in een vak dat tot heden buiten zyne kunstwerkjes geene praelstukken heeft voortgebracht. Jacob-Josef Wuyts. 1855.
P.S. Myne jeugd is heen, en van allen handel | |
[pagina 99]
| |
hebbende afgezien, vind ik slechts genoegen in myne schildery-verzameling van oude en jonge meesters. Ik heb daer eene galery doen voor bouwen, en daer berusten heden de kunsttonnetjes myns vaders, welke daer dagelyks door vreemdelingen en vrienden worden bezocht, iets waervoor ik hun de gelegenheid zal geven zoo lang ik leve. |
|