Kinderen en kinderspelen.
(Vervolg. Zie bladz. 15).
En ginds op dit Merktplein, in de schaduw van de gevels der huizen, die menigte jonge knapen, die zich vermaken met allerhande soorten van winstgevende spelen, dit zyn toekomstige kooplieden, nyveraers, makelaren, klerken, ambachtsgezellen. Van jongs af ligt de windrift in hunne herten opgesloten. Thans zyn het nog maer fyn geslepen marbollen, bont gekleurde beddekens, spelden of krieksteenen, waermede zy zich zoeken te verryken; later zal hun dit niet meer genoeg zyn en dan ook zal hun spel, hun ruilhandel, bestaen in balen katoen, kisten suiker, vaten ryst, in éen woord al wat hun een schyn van winst opleveren zal; de min vermogenden maken zich kantoorbedienden, beunhazen of makelaren, en zoo ook dryven zy handel, al is het dan ook slechts ten profyte van anderen. Degenen onder hen, die zich met moeijelyke spelen bezig houden, met spelen waer meer inspanning, meer aenleg dan behendigheid toe vereischt wordt, maer toch ook winstgevend zyn, worden later nyveraers en najagers van nieuwe arbeidstelsels, die dan ook zullen dienen om hen des te spoediger te verryken. De min vermogenden worden later ambachtsgezellen; thans ook houden zy zich reeds bezig met spelen waer meer macht toe vereischt wordt, dan zy toch ook wel bezitten. Zie, zy springen elkander onbeschroomd over het lyf; dit heet: broek over de haeg; of zitten elkander op den rug, en werpen hunnen jongen makkertjes, die zich tegenover hen bevinden, behendig den bal toe en spelen broek sta vast.
Deze ook hooren niet uitsluitelyk te Antwerpen te huis; men vindt die overal, want zy zyn eigentlyk de kern, de band der samenleving. Ho! laet ons uit het diepste des herten wenschen, dat eens vervuld worde wat zy beloven; dat de hoop die de samenleving op hen koestert, niet gelogenstraft worde. Die jonge zaden moeten tot planten opgroeijen! weelderig moeten zy opgroeijen! Van hen hangt het geluk, de rykdom van den vaderlande en van de toekomstige samenleving af!
(Wordt voortgezet.)