Vlaerdings redenrijck-bergh(1617)–Anoniem Vlaerdings redenrijck-bergh– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio Lll2v] [fol. Lll2v] Verklaringhe ofte berichten vvat het is op de Knie te dichten. HET is dit, en het is dat, 'tIs onwaerdeerlicken schat: Het is sullecx datt't mijn pen niet te deegh beschryven ken; 'tLeydt begraven in't gemoedt van de Mannen wijs en vroedt: 'tWordt by eenige geacht voor een rascheyt onverdacht, And're seggen 'tis wijsheyt die in 'sMenschen herssens leyt, Die van al 'tgevraegde weet dadelick te doen bescheet. 'tWordt by vele oock genoomt een gaef die van boven koomt, En den Mensch te wille staet alst den tijdt vereysschen gaet: Dan na den Mensch is gezint hy hier van den knoopp ontbint: En na het gevoel van mijn soudt wesen (en segg't te zijn) kennis, of verstand'le kracht, Zijnde in des Menschen macht, Die daedvaerdig (als sy wil) antwoort geeft van het geschil: Dit kennen in den Mensch keert door de oeffening die't leert: Want niemant (na 'tspreuckje kort) met de kunst geboren wordt. So wordt dan den Mensch 'tverstant door het leeren ingeplant. Dese kunde of kennis weten van het rymen is; Niet van't blote rijm alleen, Maer van dingen in't gemeen is desen rymenden weet so wel als met 'trijm bekleet. Als den Mensch dit weten heeft, Sijn geest met het weten leeft, Hy dicht wat hy dichten mach, Hy brengt sijn weet aen den dach, Wat hem oock wordt voorgestelt hy in sijn gedicht vertelt. Komende nu op de zaeck van het rymende vermaeck, Datmen in een korte wijl moet beschicken metter ijl, Waerom dit by 'tRederijck Knie-dicht hiet gemeenelijck. Dit's om dat eertijts dit dicht worde op de Knie verricht. De Knie was het Schrijf-kantoor. Op de Knie quam 'tdicht te voor. Op de Knie worde beprooft watter stack in 'sDichters hooft. Dit ging op dese wijs: Den Voorsteller stelde prijs op't voorstel, en riep by een alle Dichters in't gemeen, Die dan Knie-wercker woud' zijn, Die quam daer dan ten voorschijn, En ontfing ('twas de manier) eerst een schoon vel post-papier, Twee schrijf-pennen wel gesneen, Enen Inckt-pot met inckt reen, Een zandt-doosien met stof-zandt van het beste datmen vandt: D'ene zat by d'ander neer, Al vervolgens in een heir, [Folio Lll3r] [fol. Lll3r] Elck worde een Kaert gebrocht daer hy hem na houden mocht. So haest als die was doorzien, Leyd'ment Papier op de Knien, want daer was noch bort noch planck, Tafel nochte oock Schrijf-banck: Daer en was noch dit noch dat daermen op mocht leggen wat, Het gebruyck niet toe en liet datmen daer toe bruyckte yet, So nauw' sachmen op de naem die met 'tdoen over een quaem, Datter niet een enich ding mocht zijn tot behulleping: Maer daer het de naem van droech, Moest zijn tot het werck genoech: Wast een Liedtjen of gezang, Daer was tijdt een ure lang, Een Re-vier-een of Rev reyn, hadd' twe uren loops gemeyn. Na de grote of de kleent' van't werck, worder tijt verleent. Elck die schreef daer strijt om strijt, Elck een bruyckte kunst en vlijt om by tijts hebben gedaen, En daer niet beschaemt te staen. Niemant was'er garen lest, Daerom so preegh elck sijn best, Want de leste kreegh een jouw, En die niet gereet zijn souw, Moest horen tot een verwijt, Ghy een verlang-Dichter zijt. Dit is 'tgene dat ick van de Knie-dichten seggen kan, Had ick gehadt bre'er bescheydt, Ick hadd't breder uytgeleydt, Kryg' ick tavondt morgen meer bescheyt, ick verklaer het bre'er. Iob A. v. VVael. Vorige Volgende