Vlaerdings redenrijck-bergh
(1617)–Anoniem Vlaerdings redenrijck-bergh– Auteursrechtvrij
[Folio R1r]
| |
Refereyn op't Blasoen.
MErckt hier ten eersten de heylige Drievuldigheyt,
Den Vader ende den Soon, en den Heyligen Geest,Ga naar margenoot+
Hoewel Esaias seyt met groot gehuldigheyt:
Wien sult ghy Godt gelijck maken in eenich foreest?
En Paulus seyt: Acht niet de Godtheyt te wesen meest,Ga naar margenoot+
Tgout, 'tSilver, den steensnyders konst 'sMensch' gepeys gelijck:
Maer Mensch geworden zijnde, ist min zwarigheyt geweestGa naar margenoot+
Om Afgodery te doen: dus wijs ick hem seer rijck
Ghelijck hy Daniel in een oudt gedaecht dat's blijck,
Joannis in een Duyf vertoont heeft zo wy lezen,
Abraham sach drie Mannen, tot een nam hy sijn wijck,Ga naar margenoot+
En badt daer een aen, te recht Godts beelt gepresen,
Sonder bedroefder herten moet elck hier door wesen.
Noch wijs ick u hier een Maecht met een Kindeken staen,
Met klaerheyt omschenen, door de Godtheyt geschiet,
Twelck bediet Gods Soon, Gods Moeder seer gepresen,Ga naar margenoot+
Maria die suyver Maget en Moeder bespiet,
Onsen Verlosser op den hals, vaet wel mijn bediet,
En wort gekroont van Godt door den heyligen Geest snel
Met de kroon der glorien, acht dit meer dan niet,Ga naar margenoot+
Deur d'Engelen gedaen als ghy meucht mercken wel:
Want het was een suyver Maecht en Moeder noyt rebel;
Dit bediet dat sy wel mach zijn gekroont sonder vresen,
En waerdich is dat dit schiet door d'Eng'len sonder quel.
S'is meer als alle Vrouwen Gebenedijt in desen,
Sonder bedroefder herten moet elck hier door wesen.Ga naar margenoot+
Hier door seggen wy Sonder bedroefder herten,
Want wy zijn hier door bevrijt van 'svyants banden quaet,
Nu dees Maget schoon Gods Soon baerden sonder smarten,Ga naar margenoot+
En ter werelt gebracht ons zaligheyt delicaet,
En dat nu schijnt den schonen klaren dageraet,
Gelijck Symeon seyd': Heer laet u Knecht in vreden gaen.Ga naar margenoot+
Dus is den Hemel ontsloten ons blytschap metter daet,
Wy zijn van droefheyt bevrijt nu, en schoon ontdaen,
Nu dat wy hier zien een Maecht met een Kindeken staen
Ghekroont van d'Eng'len; wie is oyt zo genesen?
Dus mogen wy met recht wel blyschap nemen aen,Ga naar margenoot+
Den Heer pryzen en loven, die ons noyt heeft verknesen,
Sonder bedroefder herten moet elck hier door wesen.
| |
[Folio R1v]
| |
Ghy Prinslijcke Princes Rethorica vol waerden,
Ghy hebt nu meest den inhout van ons Blasoen gehoort;
Nu zijn hier noch twe Wapens oock ter goeder aerden:
Ga naar margenoot+Dit is Keysers wapen, ontfangt oock ongestoort,
Dit ons u na-outst' Stadt ons Voesterheeren voort.
Ons Maecht Rethorica is hier om laech geseten,
De rol boven haer hooft, dat is ons kamers woort:
De spruyten daer ontrent dat sal ick u doen weten,
'tZijn Geel Fioletten, want ons bloemen zo heten:
Dus doch Aensiet Liefd', laet wy niet zijn begresen,
Denckt dat wy doen ons best, en wilt ons doch niet vesen:
Ontfangt ons slechte konst, doet en hanget aen u pesen;
Sonder Bedroefder herten moet elck hier door wesen.
Noyt recht verheucht. |
|