Vlaanderen. Jaargang 5
(1907)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |||||||
Vlaamsch leven en Vlaamsche hoogeschool.Ga naar voetnoot1)Sedert, nu juist vier jaar geleden, in deze zelfde stede, de strijd over de Vlaamsche hoogeschool gevoerd werd, is het debat heel wat verruimd, deels door den drang der omstandigheden, het dreigend gevaar van een verwaalschte nijverheidstreek in de tot hiertoe zuiver Vlaamsch gebleven Kempen, deels door nieuwe studie van de gegevens van het vraagstuk. Enkele Vlaamschgezinden, die het met de Vlaamsche Universiteit even goed meenen als wij, achten een bespreking over den omvang van het te vervlaamschen onderricht en over de practische middelen om dat te verwezenlijken, zonder nut. Laten wij de quaestie der stelsels ter zijde, zoo redeneeren zij, laat ons vooral propaganda maken voor de gedachte zelve; er zal tijd te over zijn, is eenmaal de hervorming rijp, om het stelsel van vervlaamsching van ons hooger onderwijs nader te omschrijven. Ik kan deze zienswijze niet deelen: moeten wij niet eerst en vooral weten wát we willen? Dan alleen wordt ons willen bewust, dan alleen kan dit willen met kans op slagen in daden omgezet worden. Ten strijde trekken, zonder volkomen te weten hoe wij die | |||||||
[pagina 130]
| |||||||
Vlaamsche hoogeschool wenschen tot stand te brengen, en hoe, naar inhoud en vorm, zij er moet uitzien, is een rit ondernemen op een paard dat blind is: met zulk paard loopen wij het gevaar zoowel in een sloot als op den goeden weg te belanden. Propaganda maken voor eene abstractie, voor een blancoartikel zooals de heer Cohen Stuart het zeer juist bestempelde, heeft geen kans op welgelukken. De groote hoop der Vlaamsche menschen, die wij noodig hebben om te drukken op Regeering en Kamers, zullen wél te vinden zijn voor een concreet beeld, bijzonder indien aan het volk kan getoond worden door een verruiming der hoogeschool-idee welk overgroote economische en sociale belangen aan de Vlaamsche hoogeschool verbonden zijn, ook voor den minderen man. Wordt er aan boeren en werklieden, aan ambachtslieden en kleine burgers bewezen dat de Vlaamsche hoogeschool met onze eigenaardige taaltoestanden, rechtstreeks ingrijpt in hun bestaan, een factor is van hun dagelijksch loon, terugwerkt op het welzijn van hun huisgezin, dan is het niet te stout gesproken te hopen dat eens de vervlaamsching van het hooger onderwijs in Vlaanderen een volkszaak wordt. Maar kan men nu dergelijke propaganda aanvangen, als juist dát onderwijs Fransch blijft waarvan op economisch gebied zulke rijke vruchten mogen verwacht worden? Voor deze en andere redenen, waaronder de aan te nemen houding tegenover de wetgeving niet de geringste is, schijnt het mij onontbeerlijk dat wij het eerst eens worden over den aard en den omvang der gewenschte hervorming.
* * *
Ons economisch verleden geeft ons een dubbele les: wij leeren er uit, hoe de groote stroomingen van het maatschappelijk leven door de economische krachten rechtstreeks beïnvloed worden; wij kunnen ook nagaan in welke richting deze oerkrachten, die liggen onder het zichtbaar weefsel der dagelijksche gebeurtenissen, ons leiden. | |||||||
[pagina 131]
| |||||||
Het zij mij dus vergund, vooraleer in meer bijzonderheden te treden omtrent onzen huidigen toestand, nog eens de economische evolutie van ons land met een paar woorden samen te vatten. Tot op het einde der 18e eeuw zijn Vlaanderen en Brabant de gewichtigste streken van de Zuidelijke Nederlanden. De meest onpartijdige beoordeelaars, de vreemdelingen zooals Bergeron, Duplessis l'Escuyer, Dérival, Shaw, Stephen, Young, die ons land te dien tijde bezochten en beschreven in hun reisverhalen, zijn het daarover allen eens. Vlaanderen en Brabant waren dicht bevolkte streken, waar een voorbeeldige bebouwing van den grond aan een werkzamen boerenstand een overal geroemde welvaart verzekerde. De nijverheid - ambacht en manufaktuur - was nog in de steden gesloten en onder onze steden waren Gent, Brussel, Mechelen, Antwerpen, Lier, St Niklaas, Brugge, de voornaamste onzer provinciën. Buiten het bisdom Luik, was het Walenland een dun bevolkte en slecht bebouwde streek; de opkomst van Haspengouw, van de Waalsche leemstreek, dagteekent eerst van het begin der 19e eeuw, toen de landbouwkundige Mondez er de ‘procédés de la culture flamande’, in practijk bracht, en van het verbouwen der suikerbieten, dat te dien tijde een aanvang neemt. In de groote bosschen, de wouden van Chimay, van Marlagne, van Freyer, van Ardennen, die ten deele het Walenland bedekten, vonden de ‘forges’, de met houtskool bedreven metaalnijverheid, het noodige brandmateriaal. Kortom, het economisch zwaartepunt van het land lag in de dietsche gouwen, in Brabant en Vlaanderen. In het begin der 19e eeuw is de verhouding nog onveranderd: De ‘Mémoires Statistiques’ tusschen 1808 en 1810, voor elk departement door de prefekten van het Keizerrijk opgemaakt, toonen dit op welsprekende wijze. In 1810, krijgt de stamvader der kolenbarons Warocqué, een eeremetaal voor zijn schoon vee. Rond 1820, doch voor goed omstreeks 1840, brengt hier te lande de toepassing van den stoom een omwenteling in de productiewijze en in de gansche nijverheid. Die omwenteling wordt gekenmerkt door twee groote gebeur- | |||||||
[pagina 132]
| |||||||
tenissen. De eerste is de ondergang van de huisnijverheid: de vernietiging van de oude productiewijze beroofde in weinige jaren meer dan 300.000 Vlaamsche arbeiders en werksters van hun bestaansmiddelen en bracht alzoo over Vlaanderen grootere weeën dan het ooit gekend had. De crisis der vlasnijverheid in de jaren '40, verergerd door de laksheid van een verfranscht bestuur, veroorzaakte hongersnood, ziekte en sterften, deed de bevolking afnemen en had verstandelijken achteruitgang voor gevolg. ‘On ne peut se dissimuler,’ zegde Ducpétiaux in zijn bekend werk Le paupérisme dans les Flandres, ‘que l'extension de la misère dans les Flandres n'ait entraîné une dégénérescence d'une partie de la classe ouvrière, dégénérescence dont les traces se feront remarquer pendant longtemps encore. La génération qui a vu le jour sous l'influence des évènements désastreux des dernières années est affaiblie, étiolée; elle n'est pour ainsi dire pas née viable.’ Eén enkel voorbeeld daarvan: het arrondissement Thielt bereikte eerst weer in 1901 het bevolkingscijfer van vóór 1846. In dien tijd werd gewoonlijk Vlaanderen vergeleken met Ierland op zijn slechtst. Deze crisis heeft letterlijk ons volk de lenden gebroken: er ontstond in de Vlaamsche gewesten een algemeene verarming. Het tweede gevolg der omwenteling in de nijverheid was de localisatie der groot-industrie, die zich vestigde waar steenkolen ter plaatse voorhanden waren, en die aan de Waalsche gewesten snel toenemende bevolking en welvaart bracht, met den daaruit voortvloeienden politieken invloed op 's lands toekomst. In den tijd dat onze beiaarden hun lied zongen - ook al op Fransche wijze - over onze verarmde, leeggeloopen of zieltogende Vlaamsche steden, beleefde het Walenland een tot hier ongekenden bloei. De hedendaagsche economische ontwikkeling heeft zich aldus voltrokken ten nadeele van Vlaamsch-België. Zij had voor gevolg een machtsverschuiving van het Vlaamsche naar het Waalsche gedeelte van het land. En dát, juist op een tijdstip dat Vlaanderen had moeten weerstand bieden aan de verfranschingswoede, uitgelokt door de | |||||||
[pagina 133]
| |||||||
omwenteling van 1830, door de mode en door den toenmaligen glans der Fransche beschaving. Het economisch overwicht van het Walenland heeft niet, weliswaar, de heerschappij van het Fransch in het leven geroepen, maar dat overwicht heeft de tijdelijke reactie tegen het Nederlandsch, als gevolg der gebeurtenissen van 1830, tot een bestendige taalverdrukking voor de Vlamingen gemaakt. De verdrukking van de taal had voor gevolg of ging gepaard met de verwaarloozing van de stoffelijke belangen der Vlaamsche bevolking, op gebied van nijverheid, landbouw, visscherij, scheepvaart, telkens dat het specifiek Vlaamsche of overwegend Vlaamsche bronnen van welvaart gold. Men verloochende niet enkel de taal als medium tot verrijking en verhooging der algemeene vorming, maar ook als middel om de voortbrengingskracht en daarmee de kapitaalwaarde van het Vlaamsche gedeelte van het land te versterken.
* * *
Anderszijds ontstond in België een reusachtig geheel van leerinstellingen, dat overal zijne takken uitstrekte en op alle gebied: vier hoogescholen, vijf technische scholen voor ingenieurs, landbouw- en handelsscholen, talrijke andere bijzondere scholen, groeiden onder den drang der omstandigheden. Enkelen om de algemeene beschaving te bevorderen, de meesten om in de behoeften van een snel zich ontwikkelenden nijverheidsstaat te voorzien. Maar in al deze inrichtingen van hooger algemeen of technisch onderwijs, was het Fransch de voertaal. Naar het oordeel van alle opvoedkundigen, is de grondslag van alle onderricht de moedertaal; het overige is talenkennis die men liefst niet zal onderwijzen in de lagere school, maar wel gedurende een voortgezet onderricht. Het hoofddoel van het lager onderwijs is het verstand van het kind te verrijken met kennis en gedachten, niet met vreemde woorden; een gezonde pedagogiek eischt dus als hoofdregel het onderwijs in de moeder- | |||||||
[pagina 134]
| |||||||
taal, wat dan ook grootendeels en steeds het geval is geweest in de Vlaamsche gewesten. Maar dan is de Vlaming, door de Fransche inrichting van al het verder onderwijs, onmiddellijk teruggehouden in zijn ontwikkeling. Want men kan er niet aan denken duizenden kinderen door een verfranscht onderwijs te slachtofferen omdat eenigen daaronder later een Fransche nijverheids-, landbouw- of handelschool zullen bezoeken. In dezen toestand ligt een der groote oorzaken van de minderheid van den Vlaming. Onze opleiding geschiedt niet platvloers zooals in andere landen: men moet bij ons altijd eenige Fransche trappen op- of afgaan om verder te komen. Als verzet tegen deze verdrukking van alles wat Vlaamsch in taal of wezen is, ontstond de Vlaamsche Beweging. Bewust of onbewust, was altijd haar programma: de volledige ontplooiing van alle volkskrachten, op intellectueel en stoffelijk gebied, door het eenig mogelijk middel, door de volkstaal. Is de Vlaamsche Beweging in haren oorsprong en door den invloed van het romantisme, een taalbeweging, in hare gevolgen is zij een echte sociale beweging. Legden de eerste aanvoerders, meestal letter- en taalkundigen, vooral nadruk op enkele zijden van dit veel omvattende programma, dan is dit heel begrijpelijk: voor de oudere Flaminganten was álles te verrichten. Zij stonden ook te dicht bij de gebeurtenissen om er al de gevolgen van te beseffen of er de diepe oorzaken van te kunnen doorpeilen. Tusschen de oudere leiders is Julius Vuylsteke misschien de eenige, die met bewonderenswaardige scherpzinnigheid de omvangrijke beteekenis der beweging ten volle beseft heeft. Indien er maar eenigszins kan spraak zijn van Vlaamsche cultuur, dan werd die geboren tegen wil en dank van de Regeeringsmannen en de leidende standen. Dat gebouw van Vlaamsche beschaving, hoe bekrompen ook nog in afmeting en inrichting, danken wij aan Vlaamsche schrijvers en geleerden, meestal volksjongens, die dikwijls onder hoon en spot, altijd onder bedekte vijandschap, daarvoor met weergalooze volharding steen voor steen hebben aangebracht. * * * | |||||||
[pagina 135]
| |||||||
Er moet eenheid komen in onzen geestelijken toestand. De besten onder de Vlamingen getroosten zich nu een dubbele opvoeding: een Fransche op de school, een Nederlandsche door eigen inspanning, door de boeken uit Holland. Dit kan toch maar van een gering getal krachtige individualiteiten gevergd worden, niet van de 4000 Vlaamsche studenten die onze hoogescholen bezoeken. En die hebben wij juist noodig om eenheid te geven aan onze beschaving. Wij hebben niet zooals de Peter Schlemyl van Chamisso onze schim maar wel ons werkelijk lichaam verloren en loopen rond als schimmen op zoek naar ons eigen ik. Door het opdringen van de Fransche beschaving, die de ónze niet is, verliezen wij op intellectueel gebied alle gemeenschap met de natuur, met de wereld buiten ons; wij verzaken willekeurig aan het voordeel onzer ligging aan het kruispunt van vier beschavingen, waarvan eene, de Nederlandsche, de onze zou moeten zijn. De Duitsche wijsgeer, Kant, placht de geleerden, die de dingen slechts van één enkel standpunt uit beschouwen, Cyclopen - eenoogigen - te noemen. Welnu de Franschen zijn in dien zin, wat de beschaving aangaat, Cyclopen bij Gods gratie, voor wie alles wat niet Fransch is vreemd blijft. En door het kanaal der Fransche pers en boeken- en tijdschriftenliteratuur, verneemt nochtans het grootste gedeelte van het Belgisch publiek wat er in de wereld omgaat. Cyclopen van nog erger soort zijn de Franco-Belgen, die daarbij de beschaving van hun eigen Vlaamsche landgenooten miskennen of doodzwijgen. De Vlaamsche hoogeschool kan eerst op duurzame wijze zelfstandigheid en veelzijdigheid aan ons denken geven. Meer dan leergangen in Nederlandsche taal, ook verruiming van onzen geestelijken einder wordt daarmeê beoogd. Zooals Dr. F. Sano uitstekend deed uitkomen in zijn studie over Wetenschappelijke en geneeskundige Belangen in VlaanderenGa naar voetnoot1) | |||||||
[pagina 136]
| |||||||
de wetenschap is in Vlaanderen ten achter omdat ‘alle medewerkende afdeelingen der gemeenschap op elkander, wederkeerig een invloed uitoefenen.... En daarmede bedoel ik niet, dat de tegenwoordige leergangen in het Vlaamsch moeten gegeven worden in plaats van in de Fransche taal - of wat nog bespottelijker zou zijn, in het Vlaamsch en in het Fransch. Ik meen dat het hooger onderwijs in taal, in zeden, maar ook in inrichting, moet vervlaamscht worden.’ Niet enkel de letter, maar ook de geest moet anders worden. Op economisch gebied, zijn de Vlamingen thans op een weg waar zij noodzakelijk het onderspit moeten delven in taalopzicht: het Franschsprekend element - Walen en verfranschte Vlamingen - heeft het overwicht en wordt economisch steeds machtiger en invloedrijker. De Belgische nijverheidsontwikkeling heeft zich voltrokken ten nadeele van den Vlaamschen stam; de in vollen bloei verkeerende bewegingen van heden, de koloniale en uitbreidingsbeweging, doen dit insgelijks. Hetzelfde gevaar bedreigt de Vlamingen met de ontginning van de kolenmijnen in de Kempen. Waarom is dan het rechtsgevoel, het besef van eigenwaarde, het stambewustzijn zoo gering in ons volk? Omdat wij hier te doen hebben met een taalstrijd die zich nergens voordoet zooals hier te lande. De taalgrens loopt niet alleen tusschen de Vlaamsche en Waalsche streek, maar in de Vlaamsche gewesten scheidt een nieuwe grens de Franschsprekende rijken of ontwikkelden van den Vlaamschsprekenden kleinen burgerstand en de Vlaamsche massa. De taalgrens is in Vlaanderen horizontaal, niet vertikaal, en naarmate iemand opgaat in de hoogere burgerij treedt hij in een verfranschte wereld die niets gemeens meer heeft met den hoop van het volk. In drie, soms twee geslachten, is dat verfranschingsproces voltrokken. De toestand is dus even ernstig op geestelijk als op stoffelijk gebied. Willen wij aan het Sisyphus-werk dat wij als Vlaamschgezinden thans verrichten een einde stellen, dan moeten wij een inrichting bekomen die aan het Nederlandsch het noodige gezag bijzet om zich op te dringen aan de leidende standen, die de verfransching | |||||||
[pagina 137]
| |||||||
indijkt, die ons toelaat de stoffelijke ontwikkeling te beheerschen en te bevorderen in 't Vlaamsche land, - die eenheid geeft aan al dat streven naar ontwikkeling, dat zich uit in studiekringen, extension-leergangen, tooneelmaatschappijen, enz.
* * *
Welnu deze veelzijdige bedrijvigheid tot bevordering der algemeene cultuur en der technische bekwaming, op nijverheids-, landbouw- en handelsgebied kan alleen verricht worden door een Vlaamsche Hoogeschool. Deze algemeene beschouwingen zeggen u reeds, indien het u niet bekend was, dat ik in zake hooger onderwijs een integrale oplossing wensch tot stand te zien komen. Als ik voor jaren reeds in opstand kwam tegen de oplossing voorgesteld door de Hoogeschool-commissie van 1896, die enkel de vervlaamsching van de vier faculteiten der Gentsche Hoogeschool voorstond, en in de technische scholen de Fransche boel liet bestaan, en als ik dan wees op het ongerijmde van die oplossing, dan was het mij enkel te doen om de wig in den boom te krijgen: de kritiek gold minder die formeele verwaarloozing, dan de verwaarloozing van heel een zijde van ons volksbestaan: onze economische ontwikkeling, grondslag van allen vooruitgang en van alle machtsverhouding voor de toekomst, ook op verstandelijk en moreel gebied. Dat is eigenlijk de inzet van dezen strijd geweest, dat is eigenlijk de beteekenis van de dagorde, die u zal voorgelegd worden. Het was juist om u het gewicht daarvan ten volle te doen voelen dat ik nogmaals getoond heb hoe de economische gebeurtenissen der 19e eeuw gereageerd hebben op het lot van Vlaamsch-België. Deze invloed zal stellig niet minder groot zijn in de toekomst. Ziehier wat daarover in de memorie van toelichting bij het wetsontwerp d.d. 2 Mei 1904 tot oprichting van een middelbare technische school in Nederland gezegd wordt: ‘De geheele verandering op economisch gebied in den boezem | |||||||
[pagina 138]
| |||||||
van elk volk en in de verhouding tusschen de volkeren onderling noodzaakt de Regeeringen met ernst toe te zien, dat nationale achterlijkheid op dit gebied de nationale toekomst niet in gevaar brenge. Elke nieuwe energie door andere concurreerende natiën ontwikkeld, dwingt, wil men niet verachteren, tot ernstige inspanning van eigen kracht en dit zoowel op het gebied van den landbouw als van nijverheid en handel. Wie stil zit, verarmt. Alleen wie de handen uit de mouwen steekt, kan de concurrencie volhouden.’Ga naar voetnoot1) Op concreete wijze, met feiten en cijfers, heb ik in mijn boek Over Vlaamsche Volkskracht de noodzakelijkheid van een volledig hooger onderricht besproken. Ziehier, in weinige woorden, de argumenten, die ten voordeele van een hooger technisch onderwijs pleiten: 1⁰ het hooger technisch onderwijs moet aan de nijverheids- en vakscholen wetenschappelijk opgeleide bestuurders en leeraars geven; 2⁰ de vorming van een geoefenden arbeidersstand in Vlaamsch-België wordt door gebrek aan voldoende technische scholen bemoeilijkt of zelfs onmogelijk gemaakt; 3⁰ de werking van den nijverheidsbaas als sociale ingenieur kan eerst ontstaan met een Vlaamsch technisch onderwijs; 4⁰ het behandelen der technische vraagstukken met betrekking op Vlaamsch-België, de eerlijke naleving der taalwetten en het met toewijding behartigen der economische belangen hunner Vlaamsche medeburgers, veronderstellen bij de ingenieurs in alle staats-, gemeente en provinciediensten een technische opleiding in het Nederlandsch; 5⁰ de zoo wenschelijke nationaliseering van het Vlaamsch kapitaal wordt slechts mogelijk met Vlaamsche technische en handelsscholen. Die nationaliseering beteekent dat ons kapitaal voornamelijk gebruikt wordt tot versterking van het productie-vermogen van ónzen stam, tot ontwikkeling van ónzen landbouw, ónze scheep- | |||||||
[pagina 139]
| |||||||
vaart, ónze visscherij, ónze nijverheid, waardoor ónze menschen een bestaan vinden, in hún streek, en niet meer dag aan dag als slaven moeten gaan arbeiden in de nijverheids-inrichtingen en in de kolenmijnen van het Walenland, of op de hoeven van Frankrijk. Thans wordt het Vlaamsch kapitaal door Fransche en Belgische banken gedraineerd om maar al te dikwijls Frankrijk's staatkundige plannen in de hand te werken, het zij dan in Rusland, in de Fransche koloniën of in Marokko. Van de laatste Russische staatsleening werd er in België voor niet minder dan 500 millioen geplaatst.Ga naar voetnoot1) 6⁰: de ontdekking van een uitgestrekt kolenbekken in Vlaamsch-België is van aard om van de Vlaamsche streek den overwegenden factor in de Belgische huishouding te maken. Maar dit gewichtig economisch feit legt ook nieuwe verplichtingen op: want anders zal de toestand in zulke mate verergeren, dat de positie van den Nederlandschen stam in België er door met ondergang bedreigd wordt, indien niet doeltreffende maatregelen worden aangewend. Onder deze maatregelen behoort allereerst de inrichting van een Vlaamsch mijnbouwonderwijs en de oprichting van talrijke nijverheidsscholen voor de opleiding van geoefende werklieden. Beweegredenen van dezelfde waarde maken een hooger landbouwonderwijs, een hooger handelsonderwijs even onontbeerlijk voor de geleidelijke ontwikkeling van den Vlaamschen stam. De noodzakelijkheid van een Vlaamsch technisch, een Vlaamsch landbouw-, een Vlaamsch handelsonderwijs dringt zich dus a priori op, indien de talrijke practische moeilijkheden niet bestonden, die verhinderen met de oplossing der eerste Hoogeschool-commissie zelfs de vier faculteiten geheel en al te vervlaamschen. Ik heb deze moeielijkheden breedvoerig elders besproken, ik | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
kom er niet op terug; het zal ook wel niet meer noodig zijn. Mijn kritiek werd tot nog toe door niemand weerlegd.
* * *
Gansch het Belgisch hooger Staatsonderwijs is derwijze ingericht dat van elke school maar één enkel type voorhanden is. Van het standpunt der Belgische Regeeringsmannen van 1831 tot nu, was dat te billijken. Hun ideaal was immers, ééne officieele taal in België, het Fransch; al het hooger onderwijs, algemeen en technisch, moest dus in het Fransch gegeven, en dan was het heel natuurlijk dat de Staat maar:
met zijn geld onderhield. Doch van het oogenblik dat men deze oppervlakkige eenheid verbreekt, van den stond dat het Nederlandsch, de taal van meer dan 4 millioen Belgen op 7, op dezelfde lijn wordt gesteld als het Fransch en dat men zijne uitstekende eigenschappen als werktuig van algemeene beschaving en economische bekwaming gaat erkennen, is dit stelsel van ‘één vak, één school’ niet meer te rechtvaardigen. De Vlamingen moeten er al hunne macht op leggen, dat er voor elk deel van dit speciaal onderwijs twee organismen worden ingericht, zooals dit voor de vier faculteiten reeds bestaat (Gent en Luik), dit is, één in Vlaamsch-België, met het Nederlandsch als voertaal, één in Waalsch-België, met Fransch onderricht. Deze hervorming moet natuurlijk geschieden op den minst kostelijken weg, dit wil zeggen, men moet zooveel als mogelijk het bestaande benuttigen, met de vereischte hervorming en vollediging. Het voordeel van zulke handelwijze is dubbel: men ontmoet minder tegenstand met voorstellen die slechts een matige uitgave veroorzaken en men heeft niet te kampen met menschen waarvan de verworven rechten bedreigd of gekrenkt worden. | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
Die heele hervorming kan op de minst kostelijke wijze doorgevoerd worden door de vollediging der hoogescholen van Gent en van Luik, namelijk door 1⁰. inrichting van een volledige technische faculteit (burgerbouw en mijnen) aan iedere Staatshoogeschool; 2⁰. oprichting van een landbouwfaculteit te Gent; voor Waalsch-België schijnt de voordeeligste oplosssing in het behoud der school van Gembloers te liggen; 3⁰. groepeering der daartoe bestaande leergangen tot een handelsfaculteit aan elke hoogeschool, met behoud of afschaffing van het Fransche Handelsinstituut van Antwerpen. Dit is ten deele geschied door het Koninklijk Besluit van 11 Oktober 1906, waardoor het handelsonderwijs van de rechtsfaculteit gescheiden en een handelsschool opgericht wordt; doch te Gent zou als voertaal van het onderricht het Nederlandsch het Fransch moeten vervangen; 4⁰. herinrichting der veeartsenijschool van Kuregem, met Vlaamsche en Fransche afdeeling (dit bestaat reeds te Vilvoorden voor de middelbare Staatsschool van landbouw) ofwel inrichting in de landbouwfaculteit van Gent (2⁰) van een veeartsenijkundig onderwijs; de school van Kuregem zou dan kunnen dienen voor het opleiden der Waalsche veeartsen. Dit programma van herinrichting van ons hooger algemeen en technisch onderwijs om aan het Vlaamsch sprekend gedeelte recht te laten wedervaren, zou aldus kunnen uitgevoerd worden:
| |||||||
[pagina 142]
| |||||||
* * *
Lijkt het niet dat wij de bedding van een stroom willen verleggen door het graven van een enkel grachtje? Is dan de Vlaamsche Hoogeschool een panacea, waardoor alles bij tooverslag zal veranderen? Ik heb als socioloog genoegzaam de sociale dynamiek bestudeerd, om te weten dat geene dergelijke panacea's bestaan. Het sociaal leven wordt niet gestuwd door één enkele kracht - hoe machtig ook, - maar is de resultante van vele verschillende krachten. Zoo ook met de Vlaamsche Hoogeschool. Zij is niet bij machte om alleen ons verstandelijk en economisch leven te herscheppen, maar met de reeds aanwezige krachten, met de reserve van sluimerende energie in ons volk, met dat jeugdige leven, waarvan thans een vlam door onze literatuur laait, met dien verstandelijken voorraad die zich sedert eeuwen heeft opgehoopt in Vlaanderen, als de humus in de oerwouden van Amerika, met al deze krachten zal de Vlaamsche Universiteit wonderen verrichten. Niet enkel ten bate van Vlaanderen, ook ten profijte van Groot-Nederland: ik ben innig overtuigd dat de Vlamingen, met een Vlaamsche Hoogeschool, door de opleving die daarvan het gevolg zal zijn, nog menig juweel smeden ter verrijking van den schat der Nederlandsche beschaving. Ook in lager sfeer zal de Vlaamsche Hoogeschool een dam wezen tegen de overrompeling van onzen stam door het Waalschen Fransch-sprekend element. Ik ben geen droomer, maar een realist die rekening houdt met de mogelijkheden. Welnu ik heb op het laatste Nederlandsch Congres bewezen, dat wiskundig beschouwd de Vlaamsche bevolking in België de bovenhand krijgt enkel door het geboortecijfer: de dichte gelederen, de naar uitbreiding hunkerende bataljons zijn aan onze | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
zijde indien wij er toe komen in elken Vlaming het stambewustzijn te doen opleven. Voor die versterking van het stamgevoel, door verstandelijke en moreele verheffing zal de Vlaamsche Hoogeschool de noodige aanvoerders moeten leveren. In het economisch leven is haar insgelijks de gewichtigste taak voorbehouden, daarom mag noch het technisch onderwijs noch het landbouwonderwijs in het ontwerp van vervlaamsching van ons hooger onderwijs ontbreken. Tusschen de moreele vernedering, de economische minderheid en de intellectueele achterlijkheid van heden en de gewenschte volledige harmonische ontwikkeling van onze volkskracht, het vrome doel van de vier geslachten Flaminganten die ons voorafgingen, gaapt een afgrond. Tusschen beiden moet een brug gelegd worden, die brug is de Vlaamsche Hoogeschool. Die brug moeten we zoo sterk en zoo breed maken, dat alles wat kan bijdragen tot de integrale ontvoogding van ons volk, ruim plaats vinde om er over te trekken!
Lodewijk de Raet. |
|