Vlaanderen. Jaargang 3(1905)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Verzen. Blakende Blozelaar. Blakende blozelaar, bloemig en bloot, draagt er een rozelaar levender rood? Aders in marmer en kronklen niet uit, zoo ze daar, warmer en hoog, in zijn huid. Ai, en dat mondeke, 'n duimke maar breed, 't zit met een rondeke lachjes gereed. 't Zonneke en 't wemelend zomerdagblauw, zien, bij zijn hemelend' oogekes, flauw. 'k Wed, om zoo'n bengelke's liefelijkheid, zouden zelfs engelkes weenen van spijt. [pagina 92] [p. 92] Zorg en Zegen. Van 's morgens tot den avond, slovend, slavend, verlegen hier, en daar verlaan, heeft moederke nooit gedaan. En laten allen rusten lasten, lusten, bij 't wiegsken houdt ze nog de wacht, en moederken heeft geen nacht. Doch komt de zon maar even wuiven, weven, het kraait een kind, het klinkt een lach: in moederkens hert is 't dag! René de Clercq. [pagina 93] [p. 93] Herfst-aandoening. Evenwijdig om den stam der breedgekruindë eiken, dood liggen de blaren thoop, die, duizendvoud van kleur, één gouden tapijt gelijken. Uit dien droom van gouden dood, de eeuwige stam gestegen, sterk en stom, door naakten tak verkondt de droefenis ongezien door hem gedregen. Zóó ik, staande voetvast in den dooden grond van gouden liefde; zóó ik, stil en sterk te moede; zóó ik, droef slechts in 't Woord, niet weer te houden.... Fernand Toussaint. Vorige Volgende