Overzicht van tijdschriften.
Een lapsus calami deed ons in 't vorige nummer schrijven, dat schetsen van Streuvels (uit ‘Lenteleven’) verschenen waren in The Nineteenth Century, terwijl The Fortnightly Review bedoeld was. De Rott. Ct. van 10 November drukt briefjes over van de groote Engelsche romanschrijvers George Meredith en Thomas Hardy, die voor 't werk van Streuvels veel voelen. Ook Edmund Gosse en William Archer betuigden hun ingenomenheid. Waarbij zich dan natuurlijk de gedachte opdringt, dat het niet alleen Streuvels' ‘gewestelijk getinte’ taal is, die de bekoring van zijn werk uitmaakt.
- G. van Hulzen laat in Taal en Letteren zijn kongresrede van Deventer verschijnen en zegt daar 't een en ander over den Vlaamschen strijd, dat vele Hollanders ter overweging wordt aanbevolen: ‘Afgescheiden dat wij Nederlanders ons eigen goed verstevigen, als wij de Vlamingen steunen, zoo doen wij niet anders dan een daad van humaniteit, van algemeen-menschelijke beteekenis, door drie en een half miljoen hun eigen taal terug te helpen geven, als middel, als hulp om zich ekonomisch te verbeteren.’ Daar komt nog bij, dat er van de Vlaamsche boeken een kracht begint uit te gaan, waar Noord-Nederland maar bij winnen kan, en deze woorden van een Hollandsch schrijver brengen we 't Vlaamsch pedantisme gaarne onder de oogen: ‘Nu op onze beurt beginnen we weer van hen te leeren . . . Het natuurtalent der Vlamingen, dat als 't ware uit de grond opwelt, mogelijk wel door 't lange braakliggen, komt aanvullen wat ons, zooal niet geheel ontbreekt, dan toch in zekeren zin eenigszins mankeert . . . Eenheid van deze twee streken rijst thans voor onze oogen als een wonder op. Wat meer dan vijftig jaar van kongressen niet konden bereiken, wel voorbereiden, hebben enkele boeken verricht.’
- De artikelen van Durand-Gréville in de Revue de l'Art over de Hollandsche ‘Primitieven’ Aelbert van Ouwater en Geertjen van St. Jans, zijn zeer belangrijk voor de geschiedenis onzer 15de-eeuwsche schilderkunst. Niet alleen aan den oorsprong der Vlaamsche, maar ook der Haarlemsche schilderschool stelt Durand-Gréville Huibert van Eyck, wiens werk dat zijner Vlaamsche opvolgers in genialen durf, natuurlijkheid, breede lenigheid van uitbeelding verre overtreft, terwijl zijn streven eerst een halve eeuw later herleeft in de nieuwe, vrijere kunst, die eigenlijk met den Hollander Geertjen van St. Jans weer inzet.
- In Onze Eeuw begint de groote geleerde Hugo de Vries een uiterst gewichtige studie over ‘Experimenteele Evolutie’.