Uit Blijde Tijden. Verzen van M. Boogaerdt Jun. - Uitgave van Gebr. den Oudsten, te Lekkerkerk.
M. Boogaerdt is een fijn-voelend poëet, die zijne verzen niet ‘maken’ kan. Er wiegt in zijne gedichten een sensitieve zoetigheid, een éenstemmig gemijmer, er zweeft een floers van schemerende donkerten, en alles schuift in een vale tint, in een grijs wattig geluchte weg. Hier asemt men stille en luistert naar zuchtjes. Heel subtiel is het geluid, heel lijze zweeft dees wuivend gevleugel - geen scherpte, geen klaarte, geen stiptheid in vorm noch klank. En alles blijft klein, liefelijk, broos....
O! deze kleine droomerijtjes,
Zoo vol kleine lievernijtjes!...
zegt M. Boogaerdt, met reden, op bladzijde 9. En deze verzen toonen al dadelijk hoe moeilijk in dezen bundel met het rijm omgesprongen wordt. M. Boogaerdt vindt heel zelden een ‘gelukkig’ rijm. Het is hem, ben ik zeker, een vreeslijk marteltuig. Hij zoekt en peutert en wendt zich vergeefs... en komt seffens met een paar onbeduidende rijmen voor den dag, waar de cadans niet bij rusten kan en waar de rythmus over struikelt. Waar wil M. Boogaerdt naartoe, met strofen als deze:
Het lieve water gestrekt nu,
omzwenkt door den grond, geluw,
Maar heel zangerige gedeelten worden ook in Blijde Tijden aangetroffen, heel innige gedeelten, een zuivere voois, een diepe aandoening bij plaatsen. Daarom en vrees ik niet voor dezen schrijver, dat hij eens een goed-noch-slecht schrijver weze, verzopen in middelmatigheid.