Vlaanderen. Jaargang 1(1903)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 373] [p. 373] Elegie. Zie, hoe aan d'einder van mijn jonge leven de zon van waan goudglanzend ondergaat; zie, hoe heur stralen door de luchten beven en hoe ze 't al in koud vergeten laat. Ik blijf alleene met mijn droef gepeins, in zwarten nacht moet ik nu ommedwalen; met in mijn mond de moer des liefdewijns, weemoedig terten door de levensdalen. 't Herdenken zal nu koud door mijne leden varen, tot steen verstijven 't eens zoo warrem hart, en 'k zal nu droef den bloei der oude dagen garen, verlepte siersels voor mijn koude smert. Ary Delen. Vorige Volgende