Vlaanderen. Jaargang 1(1903)– [tijdschrift] Vlaanderen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Liefde-zang. Zoo gij - de luie laan der zomeren verlaten, de kudden van uw lust naar laatren stal gemend, en toé de vrede-deure' en stíl het geerend blaten, en 't zorgen voor het voêr der morgenden gelaten, - de dieper vreugde van de wínter-landen kent; zoo gij geen liefde zoekt in strakke dag-gelaten, en zelfs geen luistrend oor naar duistre nachten wendt; zoo gij - wier gulz'ge droom zijn weêr glans dacht geboren ter woel'ge waatren van het hevigst levens-feest, - thans gaat, gelaten en verlate' in zee, verloren in 't welvig-wadend spel waar de avond-bare' in gloren, en uw begoochling aan deze éindloosheid geneest, en - komt geen adem 't staal der stillende ebbe storen, - glim-lachend in uw beeld uw eigen broosheid leest; zoo gij - was 't brein nog vol van wonderlijke waken, - uw oog naar menschlijk-deinzende einders hebt gekeerd, en zaagt met wrangen lach de nijd'ge steden blaken: wijl uwe lippen de ijdelheid der wanen smaken, voelt ge in uw hart den wrok om eigen waan vermeerd; zoo gij, de schaamte van uw spijt op gloênde kaken, zelfs uit uw hart de wentelende hópen weert; [pagina 14] [p. 14] zoo gij - o vrouw wier vragen van geen ijver beven, en die geen grooter vreugd dan onbewustheid vraagt, - in u 't geheim van peilloos-schoon genucht voelt streven, maar zult met blijde bitterheid geen leven geven aan de verborgen vrucht die ge in uw zijden draagt, en met den striem der trots uw drift hebt uitgedreven, gelijk een zweep de bronst uit tuchtig' hengsten jaagt; en zoo ge, zelfs die trots op eigen grond verwonnen, niet langer in het huis van eigen-min verwijlt, maar - eindlijk 't wijze werk der eeuwigheid begonnen, - uw dag snijdt tot een beeld der ménsche', en, zéer bezonnen, hem over 't vlakke water van de Tijden keilt: - kom dan tot mijn gelaat dat zag in véle zonnen, en thans met schampre rust de diepste nachten peilt.... Mijn kunde is 't koel paleis na zwoele zomer-lanen; en - ben ik goed misschien of ben ik boos wellicht, - mijn zekerheid is als de vreê die na de orkanen, gelijk een pelle, recht en onbewogen ligt. En ziet - verzaad, nietwaar? - uw oog geen haat er tanen, noch liefde, noch de koorts der hunkrende onvoldanen: zie in mijn rústig oog den smaad om ieder licht. Mijn lach baant u 't genot der hechtste duisterheden, en, draagt ge in u 't visioen der schóonste schemering, gij zult naast mij den eindlijk-rijpen tuin betreden waar elke beursche waan aan elken heester hing. Dáar zult ge rijzen in de naaktheid uwer leden, en breken mogen 't kolder van uw star verleden, en zwaaien naar uw eigen wil uw levens-kling.... Kom in mijn huis, en zie de spiegellooze zalen: geen hoog-moed die zijn leed aan eigen beeld verblijdt; - en zoo de waapnen van mijn vroeger drift er pralen, zij flitsen nog alleen in duister eigen-krijt. [pagina 15] [p. 15] Eet naast me 't sterkend alsem-kruid der dage-malen; ons beider eenzaamheid gaat doelloos neder-dalen de koele treden van mijn rijk: vergetelheid. De kelders van mijn lust dragen geen leêge vaten, en - hoe mijn zatheid ook géen ijdlen drank gebruik', - welk gode-wijn moog' stroomen langs de levens-straten: hier wacht op volheid géen weêrklinkend-holle buik. Zoo moogt ge, o vrouw, wijl geene liefde mij zal baten, gerúst mijn' zwarten wijn uw jonge druiven laten, en gieten aan mijn last uw laatste levens-kruik. Kom: de assche van den haard laat geene kool nog branden; en zoo de huivring van 't herdenken dóor u gaat, wees stil: mijn woordelooze spot heeft zachte handen, die 't oude wanen-kleed om uwe schoudren slaat. - Onze onverschilligheid zal dwalen langs de landen, tot waar het zout van ongenaakbaar-schoone stranden, bijtend, voor ons moede oog de Liefde scheemren laat. Karel van de Woestijne. Vorige Volgende