| |
| |
| |
Sartre als verlosser
Wessel te Gussinklo
Alighiero Boeti, ‘Self-Portrait’, 1993
© Vandepitte
‘Ik heb Sartre altijd als een soort schele rat gezien, en met die hekel als uitgangsstelling ben ik ook aan dit essay begonnen. Maar al met al vind ik hem ondanks zijn rare zijstappen en vreemde sprongen - en af en toe een schandelijk trekje - een groot man, een groots en meeslepend schrijver, die mij als mens en als schrijver ontroert, en vind ik hem ondanks zijn ontsporingen een belangrijk denker. Ik beken.’
Met deze woorden besluit de Nederlandse schrijver Wessel te Gussinklo zijn essay ‘Sartre als verlosser’. Dit essay vormt een onderdeel van het boek Aangeraakt door goden (biografische en autobiografische schetsen) dat volgend jaar bij Meulenhoff verschijnt. Hieruit een fragment.
| |
| |
Sartre schrijft in zijn filosofische werk over De blik - Le regard -: de blik van de ander die je ziet in je intimiteit, in je jezelf-zijn, alsof je betrapt wordt bij het gluren door een sleutelgat, en die je daardoor onteigent aan je eigen bedoelingen met jezelf.
Die blik, op een ietwat grootscheepser en minder intiem niveau, moet Sartre op een haast overweldigende wijze ervaren hebben - fundamenteel en als een catastrofe - toen zijn moeder hertrouwde met de officier Mancy. Plotseling was hij weg uit de warme koesterende wereld van de Schweitzers, waar alles wat hij deed, dacht en zei geprezen en toegejuicht werd (een kleine prins, een jonge held, een toekomstig genie). Maar niet alleen die entourage verliest hij (een entourage waar hij later nauwelijks nog iets mee te maken wilde hebben: want het was niet alleen de mooiste tijd van zijn leven, zoals hij schreef: het was een fata morgana; het was de werkelijkheid niet - bedrog is een te groot woord; maar valse voorspiegelingen ((dat komt in de buurt)): en die zijn gevaarlijk, die zijn levensbedreigend voor iemand die daarna voorgoed een realist, misschien wel een cynicus werd), niet alleen die entourage verliest hij, maar ook zijn moeder - Annemarie -, die hem verraadt voor een ander, die de dual-union, de bijna onscheidbare identiteit van hen beiden - het gevoel altijd met zijn tweeën te zijn en daarin één, altijd op elkaar te kunnen rekenen, doorbreekt met dit huwelijk.
Plotseling is hij alleen, tegenover twee volwassenen, zonder een omgeving die hem steunt en bewondert, maar wel met een stiefvader die hem alsnog zal disciplineren en opvoeden, omdat hij verwend en over het paard getild is en zijn plaats niet weet. Plotseling meet hij zich niet meer met de Voltaires en de Descartes maar met de heer Mancy, die een officier en een volwassene is, en die door het feit van zijn volwassen zijn (en ook nog getrouwd met zijn moeder) de macht heeft (zomaar iemand: geen held, geen staatsman, geen denker) hem op zijn plaats te zetten, hem te meten naar zijn waarden - iets dat nog nooit in zijn leven gebeurd is -; en die waarden zijn de gewone waarden van de burgermaatschappij: hij is een stiefzoon, een kind, een leerling - nog niet meetellend, nog onvolwaardig; en de plaats waarop hij gezet wordt is: jongetje van twaalf; klein voor zijn leeftijd; mormelachtig lelijk (‘als een pad’), met een zeer scheel oogje.
Hij gaat naar een school en daar is de grootste bek van belang, pure macht geldt: de grootste stommerds, de grootste onbenullen hebben die macht. En hij wordt opnieuw gemeten - klein, scheel, aanstellerig, een opscheppertje -; ze meten hem - niet de Voltaires, de Descartes met wie hij in gesprek was, maar boerenjongens, onbenullen die nauwelijks weten wie Voltaire was. En onder hun blik is hij onbenullig, een uitslovertje. Hij wordt gepest en belachelijk gemaakt. Hij probeert ze te vermurwen met bonbons die hij koopt van gestolen geld van zijn moeder. Hij wordt betrapt en bestraft - en de bonbons helpen niet. Hij houdt zich steeds voor: ‘Ik ben een genie! Ik ben een genie!’ - Maar ook dat helpt niet, want de blik, de mening van degenen die je omringen, met wie je te maken hebt is bepalend: je bent wat zij zien, wat zij erkennen, de rest is flauwekul, wat je zelf ook denkt.
Sartre verklaarde ergens, ik meen dat het in zijn laatste tv-interview was, dat hij zich in die tijd voornam: ‘Nu moet het afgelopen zijn met de flauwekul! Nu zal ik een vent, een kerel zijn. Mezelf kiezen, staan voor mijn keuzen.’ En die keuze, dat voor zichzelf staan was hier, in deze situatie, op deze school en tegen de heer Mancy, het gevecht aangaan om macht en gezag -, een realist zijn, niet rekenen op anderen, en hun automatische liefde en waardering (het fata morgana dat de Schweitzers hem voorgetoverd hadden), het niet vanzelfsprekend achten in gesprek te zijn met goden en helden, maar zich invechten, voor zichzelf staan: al was hij een genie...
Hier spreekt een realist, ja, een cynicus. Niets bestaat, voordat het waar is in de ogen van anderen (Le regard: dit begrip ietwat tendentieus gehanteerd), en je moet daarvoor vechten met alle middelen. Het is de keuze van Lucien uit L'enfanced un chef om iemand te zijn, al is het dan geen keuze voor het fascisme. (Een realist, een cynicus, zei ik. Ook in zijn romans en novellen later vind je geen warme gevoelens, of hartelijke mooie gevoelens: er zijn componenten van gevoelens, er zijn gewaarwordingen en sensaties; iemand denkt na over zijn plaats in de wereld en over zichzelf - anderen zijn vreemden die onbegrijpelijk en in veel opzichten onbenaderbaar zijn. Alleen af en toe is er iets als harmonie en vertrouwelijkheid - meestal bij daden of plannen die de wereld tot een belangengemeenschap maken en daardoor de vreemdheid opheffen. Was er maar iets echts; waren er maar warme en mooie gevoelens; waren er maar daden, keuzen, hartstochten die de wereld en jezelf werkelijk en blijvend zinvol maakten, eenduidig en zonder innerlijke tegenspraak - maar die zijn er niet.)
Maar iemand die kiest zoals de zeventienjarige Lucien, of de twaalfjarige Sartre, en die voor die keuze instaat, al is het maar de keuze voor zichzelf, of voor ideeën over de wereld met alle beperkingen (dit ben je nu eenmaal; die overtuigingen heb je en daar wijk je niet van af, hoe willekeurig en twijfelachtig ze in wezen ook zijn; dit ben je, dit denk je), iemand die kiest stelt met die keuze een daad, geeft een eigen signatuur aan de warrige dubbelzinnigheid die hem omringt (Maar de twaalfjarige Sartre dacht: ik ben een genie! Het was veel meer dan een simpele keuze die hij maakte; hij koos niet alleen voor zichzelf, hij koos ook voor een ontwerp van zichzelf.).
Door een keuze, waarvoor ook, ben je meer dan alleen jezelf: je bent ook nog je keuze om iets te zijn, of te denken, of te willen, en dat is meer, dat is harder en geslotener dan de weke amorfe identiteit van de man die door het sleutelgat kijkt en betrapt wordt. Het is een pantser: op keuzen en zekerheden ketst elke blik af; je bent ondoordringbaar - er is geen opening tussen jou en jezelf. (De ideo- | |
| |
logen, de starren en fanatieken zijn te begrijpen - maar alleen in hun psychologie, niet in hun overtuigingen.) - Hier duikt het prototype van de volstrekt ze-keren uit Sartres romans en novellen al op, de Brunettes, de Gomezsen - ook Lucien: zelfs Lucien. Als je niet alles kunt worden en zijn - geen prins, geen God - kies dan! engageer je! Ook al is die keuze een beperking, het is een daad tegen de chaos, het veel te vele. Maar voorlopig is Sartres keuze: ‘Een vent, een kerel zijn’ - en dat betekent: voor jezelf vechten, voor jezelf instaan, jezelf bewijzen; - en: ‘Het moet afgelopen zijn met de flauwekul!’ - en dat betekent: niet meer rekenen op de instemming, de bewondering van anderen - de wereld draait om macht en gezag, dat weet hij nu; de plaats die je voor jezelf weet te bevechten, spreekt niet vanzelf, het is geen geboorterecht. En dat andere geboorterecht: de vertrouweling van zijn moeder, haar beschermer, één met haar, is ook verloren gegaan; hij is verraden en in de steek gelaten voor een volwassene (die zijn moeder ook tot een verre onbereikbare volwassene maakt). Nu is er de boze stiefvader die hem alsnog zal disciplineren en opvoeden, en die krachtige maatregelen treft met overhoringen en oorvijgen - geheel in de geest van die tijd (maar toch: de kleine Poulou; de onmogelijke, de ergerniswekkende maar kleine Poulou) - en die daarmee de wereld der volwassenen, de echte wereld, niet toegankelijk en hanteerbaar maakt door een voorbeeld te zijn om na te volgen (zoals een echte vader) - een
voorbeeld dat zijn kindzijn benadrukt en tegelijk de proporties van het dagelijkse menselijke bestaan aan hem voorleeft (geen God, geen held - zo is het gewone leven niet -: en dat te zijn is ook niet nodig). Nee, hier is een voorlopig oppermachtige volwassene - oppermachtig door de willekeur van leeftijd, formaat en positie (getrouwd met Annemarie: zijn stiefvader!) -, die hem dwingt en disciplineert. Uit naam waarvan disciplineert hij hem?: Is hij een Voltaire? Is hij een Descartes? - Nee, hij disciplineert uit naam van de volwassenheid, het burgerschap, de gemeenschap. Hij is geen voorbeeld: hij is de vijand! Hij is de bestrijder van zijn eigen Münchhausiaanse pseudo-volwassenheid en zijn voorlopig Münchhausiaanse genialiteit. Niets wordt gedempt door een voorbeeld ter navolging (en gelukkig maar zou je denken): een gewone burgerman worden, in plaats van een Voltaire. Zijn behoefte aan macht, gezag om deze valse stiefvader (de representant en eigenlijk het symbool van wat hij later zal bestrijden: het burgerdom, de redeloze door pluimstrijkers en parasieten beheerste maatschappij, waarin macht en gezag niet gelegitimeerd zijn, maar vaststaan door erfrecht, gewoonte en handigheid - de maatschappij van les salauds) te bestrijden wordt juist versterkt. Hij wordt zijn eigen ‘vader’ tegen deze vader in - Weg met alle onzekerheden, weg met alle dubbelzinnigheid, vertrouwen, gevoeligheid - de wereld die hij deelde met Annemarie -, weg met alle flauwekul: een kerel, een vent zijn, handelen, hard zijn, koel zijn, keuzen maken, staan voor je keuzen - men kiest zichzelf en is trouw aan zichzelf. (Hier is de basis al te vinden van wat later engagement zou heten en oorspronkelijke keuze - le choix originel.)
Maar tegelijk blijft het verlangen naar de vertrouwelijkheid, de intimiteit zoals die bestond met zijn moeder en de Schweitzers, want ook in de geest bestaat er iets als de onvernietigbaarheid van de stof: iets dat eenmaal ontstaan is, blijft, en zal bij elke kans die de omstandigheden bieden opnieuw vorm aannemen - zeker zoiets moois als de dual-union, de symbiotische relatie die hij had met Annemarie: samen in de wereld; samen - twee is al een menigte - tegen de wereld; elkaar steunend en helpend, met een voorbehoudloos delen van intimiteit, van plannen, gevoelens en verwachtingen - en daardoor warmte, innerlijk leven behouden (alleen zijn met jezelf is verschrompelen, verdorren. De intimus, ‘de vriend is de kurk waarop het gesprek tussen ik en mijzelf drijft,’ zegt Nietzsche.). Sartre schrijft niet voor niets in de jaren vijftig, als hij als romanschrijver eigenlijk al gestorven is, het boek Les mots, over zijn kinderjaren: ‘de meest gelukkige tijd van mijn leven’.
Deze behoefte aan vertrouwelijkheid, aan intimiteit die door de relatie met zijn moeder gewekt werd, is mijns inziens een van de Leitmotiven van zijn leven. Zonder deze behoefte aan intimiteit - en dat is het delen van gevoelens en gewaarwordingen, maar ook van plannen, wensen, dromen - was hij, stel ik me voor, misschien een politicus geworden, of een bestuurder, of misschien toch een filosoof - maar dan van een ander soort: een filosoof van de macht, of een kentheoreticus, niet deze existentiefilosoof bij wie gewaarwordingen, sensaties, de houding ten opzichte van jezelf, het leven en de anderen (en hoe jezelf te zijn) het hoofdthema vormen; en zeker geen schrijver van zulke subtiele op de huid van gebeurtenissen en personen geschreven verhalen. De noodzaak gevoelens, gewaarwordingen, kortom jezelf te formuleren; je zo compleet en subtiel mogelijk te tonen aan een ander die met net zo'n inzet hetzelfde doet (de intimiteit), heeft zijn talent, zijn vermogens gigantisch gescherpt.
Als hij vijftien, zestien is, heeft hij het geluk een deelgenoot te ontmoeten - even intelligent en ontwikkeld: even subtiel en gevoelig; ook met literaire interessen en talenten -: Nizan (en ook met een scheel oogje - maar dan naar de andere kant, naar binnen gedraaid, ‘Wat hem, in tegenstelling tot mijzelf’, schrijft Sartre, ‘een aangenaam-nadenkend en minzaam uiterlijk gaf’.). En onmiddellijk herstelt zich die oerscène van zijn leven; die verbroken, die doorgesneden, maar - eenmaal gewekt fundamentele relatie met de buitenwereld; wordt de open wond van het verlaten zijn geheeld. Niet meer een dual-union, want hij is vijftien, zestien, maar een symbiotische relatie. Hij en Nizan delen alles met elkaar: hun plannen; interessen, ideeën, en ze leggen elkaar hun schrijfsels voor (Nizan is beter, is handiger en bekwamer in het schrijven van literatuur.) - de herstelde, de her- | |
| |
wonnen intimiteit: samen met een ander tegen de wereld, en in de wereld: psychisch ademend omdat hij zowel zijn emoties, zijn dromen kan uiten - dat wat hem voedt -, als een vent, een kerel kan zijn samen met een ander, in ruggespraak met iemand die hem steunt.
Ze zijn onafscheidelijk, worden op school als een ondeelbare eenheid gezien (de école normale) waar ze Nitre en Sazan worden genoemd.
Sartre bloeit op. Een situatie als bij de Schweitzers herstelt zich. Hij, of liever gezegd zij beiden worden buitengewoon populair. Sartre blijkt, in deze hem begunstigende omstandigheden, allerlei talenten op toneel- en cabaretgebied te bezitten (zijn latere toneelstukken komen niet uit de lucht vallen), en tegelijk toont hij zijn persoonlijke en intellectuele superioriteit. Onmiskenbaar had hij deze dubbelheid nodig: enerzijds: staan voor je keuzen, je meningen, instaan voor jezelf - de kale naakte mens vechtend voor zichzelf, zoals hij in de Mancy-tijd en zijn eerste schooljaren noodgedwongen moest zijn om te overleven -; en anderzijds: zijn twijfels uiten, zijn voorlopigheden - de nuances, de details, de onzekerheid - aan een intimus (want wie mag je zwakten weten, behalve je tweede ik); steeds opnieuw keuzen en overtuigingen nuancerend, ter discussie stellend, aanscherpend ver van de tot zekerheden dwingende buitenwereld - met een vertrouwde.
Deze dubbelheid - in zijn relatie met Annemarie gewekt - lijkt mij de basis van Sartres talenten; de basis van zijn verhalen en zijn filosofie. In zijn romans bijvoorbeeld: de kinderlijke, in wanen bevangen levend in een intieme wereld van illusies en fantasieën; maar die nog vol vertrouwen is, of: de twijfelende (eigenlijk een voortzetting maar dan zonder illusies, omdat ook hier intimiteit, vertrouwelijkheid de kern is: geen twijfel zonder een gesprek met jezelf), die in het vele, verwarde en elkaar weersprekende, geen keuzen kan maken, niets kan vinden om te dienen behalve zijn eigen integriteit - en ook die integriteit: twijfel, twijfel...; en dan: de zekere, die gekozen heeft ondanks het beperkende, het twijfelachtige van zijn keuzen - omdat anders het leven geen zin heeft, in onvruchtbaarheid voorbij gaat. Respectievelijk: zijn kindertijd met Annemarie en de Schweitzers; zijn engagement: vechtend om te overleven, geëngageerd met zichzelf onder de blik van de anderen: de tijd op school en met Mancy; en, de twijfelende, de steeds opnieuw zoekende en taxerende - bijna zijn hele verdere leven (met vreemde uitzonderingen - waarover later -), dankzij het geluk van de intimiteit, het terugvinden van de oerscène en het daardoor steeds los kunnen laten van keuzen en zekerheden - omdat hij bij deze vertrouwden niet hoefde te vechten om te overleven, zwak, twijfelend kon zijn. Intimiteit die hij eerst vond, eigenlijk hervond, in zijn relatie met Nizan en later levenslang in zijn relatie met Simone de Beauvoir (ook een symbiotische relatie, ook onscheidbaarheid; altijd in één adem samen genoemd, Sartre en de Beauvoir, net als Nitre en Sazan).
In zijn werk, in zijn filosofieën en zijn romans is er een voortdurende verweving van deze drie fasen in zijn leven: Geen choix originel, geen regard, geen ‘engagement’ zonder Mancy en de school; geen ‘vrijheid jezelf te zijn’ zonder de opstand tegen Mancy - en geen van die allen zonder de twijfels, het besef in willekeur en toeval te bestaan (‘geworpen zijn’) en het besef in die ‘vrijheid’, die openheid keuzen te moeten maken. Natuurlijk is dat in zijn filosofische werk, ver, en soms vrijwel onherkenbaar, uitgewerkt, maar de oorspronkelijk flitsen, de inzichten, en bronnen waaruit die filosofie voortkomt zijn volstrekt authentiek en persoonlijk. (In tegenstelling tot de volgelingen natuurlijk - de vloedgolf van de jaren veertig-zestig. Want als zulke inzichten er eenmaal zijn, als de ‘blik’ eenmaal gericht is, kan in principe iedereen zulke ideeën verder uitwerken. En dat is in die tijd dan ook veelvuldig gedaan - en tot in het absurde! De volgelingen zijn de karikatuur van de meester: Ter Braak zei het al.)
Er is met filosofische stelsels trouwens iets eigenaardigs aan de hand dat het persoonlijke en authentieke fnuikt - het is nodig en nuttig daar op deze plaats een ogenblik op in te gaan (hoewel het me, in tegenstelling tot de zestien-zeventienjarige die ik was, nu voornamelijk om Sartres romans en verhalen gaat). Ik schreef niet voor niets: ‘Ver en soms vrijwel onherkenbaar uitgewerkt’; want behalve voortvloeiend uit een temperament, een karakter, omstandigheden, staat elke filosofie, elk filosofisch stelsel in een traditie (niet anders dan de kunsten, maar het is de pretentie van waarheid en de dwang van een systeem die het van de kunsten onderscheidt). En ook een filosofie is niet los te zien van de conventies en modes van een tijd. In het centrum van die elkaar snijdende lijnen van conventies, tijd en persoonlijkheid ontstaat een filosofie (want in een vacuüm kan niets ontstaan) - een filosofie met nadruk op het persoonlijke, wil die authentiek en belangwekkend zijn. En tegelijk is het gesloten systeem van een stelsel behalve een openbaring, ook een vervalsing par excellence.
Het existentialisme met zijn pretentie het subjectieve, het leven van de mens met zichzelf en de dingen als onderwerp te hebben sloot in zekere zin wonderwel aan bij Sartres behoefte zichzelf en zijn leven te verklaren en uit te drukken. Maar tegelijk was er een filosofische traditie en de filosofische mode van de jaren dertig. De traditie zorgt voor taboes, aanwensels, hebbelijkheden; de mode zorgt voor een dominante blik op de wereld, het leven, de dingen; zorgt voor hypertrofiëring van een segment van het aanwezige dat uit de amorfe chaos gelicht wordt - verhelderd door die aandacht (als met reuzenlampen beschenen); openbarend door het relatief nieuwe (het althans nooit zo gedetailleerd en in samenhang geziene); en vervalst door de eenzijdigheid, het schijnbaar horizon beslaande. En, vervalst door nog iets: de verhitte, de opgezweepte blik van al die medestanders, al die door de tijd en de mode bevangenen, die tevens con- | |
| |
currenten zijn - op elkaars schouders staand, elkaar aftroevend bij het vinden van steeds nieuwer, steeds specialer, steeds verdergaande verfijningen om het eigen gebied af te grenzen, een eigen invalshoek, een eigen territoir te vinden. Nooit wordt een gebied zo uitputtend overdacht, nooit wordt een blik zo gescherpt - op het bijziende en verziende af - als door de druk van mode en tijdgeest; nooit wordt zo diep en zo veel gezien, en nooit wordt zo gewrongen, zo vervalst als juist dan door de gezwelachtige uitdijing van een benadering ten koste van alle andere.
Sartres ideeën, hoezeer ook samenhangend met zijn persoonlijke biografie, ontkwamen niet aan deze vervreemdende wetmatigheid - hoezeer hij ook de pretentie had het eenzame, fragiele verloren bestaan te beschrijven van de mens alleen, met zichzelf en in zichzelf, tussen de anderen, de dingen, in de wereld. Ik bepaal me uitsluitend tot de hoofdtermen van hemzelf en zijn tijdgenoten - vrijheid; jezelf kiezen; oorspronkelijke keuze; geworpen zijn; authentiek bestaan; zijn tot de dood, enzovoort, enzovoort. Maar wat is bijvoorbeeld vrijheid - als we tot het reële, het alledaagse menselijke bestaan afdalen - als je geboren bent in een land, een tijdperk, een milieu, een buurt? Een steen is vrij bij zijn baan door de lucht, maar is dat dank zij de werper, zijn vorm, zijn formaat. Subjectieve menselijke vrijheid bestaat alleen als het bewustzijn samenvalt met grenzen, talenten, doelstellingen - maar dan zijn de anderen er nog: hun talenten, hun doelstellingen, hun blik. Misschien is een seconde van totale persoonlijke vrijheid soms te ervaren bij moord of bij seks. Wat is trouwens, als het er op aankomt, jezelf kiezen terwijl je een uiterlijk hebt, talenten, een geslacht. En wat is ‘oorspronkelijke keuze’ als je dit allemaal in aanmerking neemt: reeds als prille zuigeling de moedermelk in het gelaat van je moeder terug spugen?, zoals Vestdijk zich in een recensie van Sartres Baudelaire afvraagt; of, wat is ‘geworpen zijn’, als je in arbeidsproces en gezinsleven ingeschakeld bent?; of authentiek bestaan, als je je haar kamt; ruziet met je buren? Als deze dingen alleen op de beste momenten bestaan - de momenten van bezinning en oriëntatie - en de resterende tijd onzin zijn - misschien wel levenskeuzen, diepere drijfveren, geen leven; en nogmaals: authentiek levend terwijl je je haar kamt; geworpen zijn terwijl je vooruit ook je haar kamt enzovoort, enzovoort - dan zijn het niet meer dan leefregels,
vingerwijzingen, moralismen als alle anderen: Gij zult niet doden; behandel uw naaste als uzelf.
De hoge mate van abstractie en van idealisme in Sartres filosofie is opvallend. Dit is geen leven van een mens met zichzelf en in zichzelf, levend in de wereld, bestaand tussen de dingen. Dit is het buitenstaanderschap: de mens tegenover het leven; tegenover zichzelf; tegenover de ander - de beoordelende, metende buitenstaander die geen deel heeft aan het leven dat hij ziet. En wat deze buitenstaander ziet, is het lot van de mens en de wetmatigheden, de regels waaraan die mens onderworpen is, en dat ook nog met een eenzijdige blik en vanuit een beperkte invalshoek - want andere wetmatigheden, andere regels zijn denkbaar -; wat hij ziet is niet het leven, de werkelijkheid, maar, om dat mooie woord te gebruiken, de staketsels daarvan - en deze staketsels, deze hoofdlijnen ziet hij verhelderd, aangescherpt en in zekere zin ten einde gedacht. En juist door dit aanscherpen, dit verabsoluteren ontdaan van collateralen en haarvaten, ontdaan van al het leven. Het is een universum van platonische transcendente modellen, van regulerende imperatieven die een van alle grilligheid, van alle verwarring ontdane gezuiverde en ontsmette mens tonen - authentiek bestaand, bewust existerend, oorspronkelijke keuzen makend en geheel samenvallend met die keuzen, zich bewust op het hoogste niveau van zijn bestaan.
Een gedrocht. Een robot. Een legende.
Het beste beeld om de menselijke situatie weer te geven (niet geabstraheerd, gezuiverd en verhelderend) is de mens en het menselijke bestaan als een vorige-eeuws zeilschip midden op de Atlantische Oceaan. Het stormt, de masten kraken, de zeilen scheuren, het want knapt, de lading schuift, het schip maakt water - iedereen in het want, iedereen aan de pompen... En aan de horizon nadert een nieuwe bui - en daarna windstilte, tegenstroom enzovoort. Het enige wat geldt is het schip drijvend en varend houden. Er is een reden dat men hier vaart: de tocht gaat, laten we zeggen, naar New York of Boston: er is een lading, er is een opdracht. Maar, lading, bestemming:... ze zijn de oorzaak in deze situatie, de reden dat men hier in deze storm zit: maar ze zijn de situatie zèlf niet - de situatie is de zee, het want, de lekken; de noodtoestand -: het zijn abstracties. De koers op de kompasroos, waaraan koppig wordt vastgehouden, symboliseert iets dat onbeleefbaar is, onbestaand, oninvoelbaar - het is hoogstens de reden, de oorzaak van wat gebeurt, en een vooruitzicht van iets dat in de toekomst, misschien, zal gebeuren - de aankomst - en soms in een moment van rust wordt daar wel even aan gedacht. Maar het is geen beleving, geen werkelijkheid, want die beleving, die werkelijkheid is uitputting, chaos, angst, die zich hier en nu, veroorzaakt door iets abstracts en op weg naar iets abstracts, voltrekt - oorspronkelijke keuze; bewust existeren; authentiek bestaan?!
Sartres filosofie is nauwelijks anders te zien dan als lastbrieven, bestemmingen, opdrachten, notities uit het logboek over de storm, en heel af en toe is er een korte blik op de situatie. Erg, heel erg... Anders dan in zijn romans is het geen leven, geen werkelijkheid, geen bestaan, maar zijn het modellen hoe te leven (ondanks alle pretenties van het existentialisme); modellen hoe te leven, naast alle andere levensleren en levensinzichten.
Heeft zijn filosofie dan niets te bieden? Zeker wel. Er zijn nuances, er zijn inzichten die niemand eerder had - niet voor niets had ik als zestienjarige een gevoel alsof ik verlost werd, bevrijd, alsof ik geheel geïllumineerd werd. En er zijn beelden - want hij was niet voor niets een groot kunstenaar, een groot schrijver -: de
| |
| |
kleverigheid; de walging; de wortel van de kastanjeboom; de man die door het sleutelgat kijkt en betrapt wordt... Die beelden zijn prachtig en in zekere zin onvergetelijk. Die beelden zijn een blijvende verrijking.
Maar ook Nizan verraadt hem, laat hem in de steek (niet anders dan Annemarie eerder), door een keuze: hij wordt communist, echt een vent uit één stuk: leer en leven zijn één - het is de absolute zekerheid, de totale onkwetsbaarheid. Maar al zou hij hem willen navolgen, het is onmogelijk voor Sartre met zijn behoefte aan intimiteit; en dat is: twijfels en voorlopigheid; met zijn besef van het bestaande, het onaffe, het voorlopige dat er is voor de keuzen en zekerheden en dat de voortdurend voedende basis van een leven als mens is. Met een absoluut zekere is geen intimiteit meer mogelijk: want zekerheid is gesloten zijn, is ondoordringbare afgerondheid gericht op de wereld en de anderen; hoogstens samen met een gelijkgestemde. Dat is allang geen poging tot begrijpen meer of tot doordringen in het bestaande: dat is een houding tegenover hel bestaande. Hij kan niet kiezen - althans niet voor iets, zeker niet voor iets veelomvattende als systemen, geloven enzovoort -; hij heeft geen zekerheden -, want wat heeft keuze voor het een of ander, wat hebben de daaruit voortvloeiende zekerheden te maken met liefde, angst, verdriet; met een zonsondergang, met licht in een boom; met lichamelijkheid... Zekerheden zijn een destillaat, zijn het echte, het bestaande niet. Je moet keuzen maken, - je moet zekerheden hebben om te leven, om te handelen -: maar het kan niet.
In Sartres romans en verhalen benijden zijn hoofdfiguren, zijn alter ego's - bijvoorbeeld Matthieu de la Rue, in De wegen der vrijheid - de zekerheid, de onschokbaarheid van hen die vaste keuzen gemaakt hebben maar ze kunnen die keuzen niet delen. Ze worden met geringschatting, met dédain behandeld. ‘Wat doe je met je leven? Je bent gewoon een burgerman,’ zegt de communist Brunet tegen Matthieu. Ja, wat doen Sartres hoofdfiguren - en Sartre zelf - met hun leven behalve nadenken, twijfelen. De hoofdfiguren zijn steeds opnieuw door zo'n confrontatie geschokt, geïntimideerd, tot in hun diepste wezen aangesproken: want, leven ze wel echt? Moeten ze niet kiezen, zich aan iets wijden? Is het lafheid, is het zwakte die hen weerhoudt? De verleiding, zeker na Nizans keuze voor het communisme, moet voor Sartre groot geweest zijn - behalve kiezen voor jezelf ook kiezen voor een wereldbeeld: onschokbare zekerheden hebben tegenover de burgers, de salauds, de Mancy's en de Schweitzers; ze verwerpen... En daarbij ook nog het gevoel tekort te schieten, niet echt daden te stellen, schuldig te zijn aan gemakzucht en lafheid ondanks alle argumenten - want waarom de radicale, harde houding niet voortzetten die aangevangen was met Mancy en de school - nu ook nog met argumenten en een steunende ideologie. En dan het verlies van een vriendschap nog, de intimiteit die verloren gaat: spijt daarover - al is Simone de Beauvoir er dan al en is er een nieuwe voedende, scheppende intimiteit -, toch spijt - en ook verlangen naar die zekerheid, die helderheid. Ziet hij het wel goed? Is zijn analyse wel juist? Is er niet iets dat hij over het hoofd gezien heeft? - want ze zijn zo overtuigd van hun zaak, de Nizans -. Kan hijzelf niet...?
Sartres hoofdfiguren - waarschijnlijk Sartre zelf - zijn haast kleintjes door deze zekerheden, dit radicale gebrek aan twijfel: hetzelfde radicale gebrek aan twijfel als bij de burgers (waar Sartre zelf altijd tegen in opstand kwam), maar nu met argumenten. Dit zijn geen verloren levens: hún leven heeft een doel, hun leven heeft zin. omdat ze een keuze hebben gemaakt. Wat kan een twijfelende, die niets dient, wiens leven in afzijdigheid voorbijgaat, daar tegenover stellen, behalve zijn integriteit, zijn denkkracht, zijn ‘gevoeligheid’, zijn onophoudelijk meten en taxeren van het bestaande, dat open is zonder bedoeling in zichzelf - waardoor een keuze in vrijheid gemaakt meestal een keuze voor onvrijheid, voor beperking is: voor een destillaat waaruit de voedende adem verdwenen is. Alleen bij iets zeer waardevols en authentieks is een keuze - een engagement - op zijn plaats; maar meestal niet voor een ‘waarheid’ maar tegen leugens, vervalsing, onrecht. Sartres hoofdfiguren staan zwak, zijn in de verdediging. ‘Alles van waarde is weerloos,’ zegt Lucebert: van nuances en subtiliteiten zijn geen strijdkreten te maken.
Alleen bij Lucien in De jeugd van een leider, waar de keuze vanuit Lucien zelf beschreven wordt als een uitvloeisel van zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden (deels ten onrechte), klinken spot en hoon door. Hier is de keuze niet imponerend; zij is juist bedoeld om te imponeren! Het lijkt me waarschijnlijk dat in Sartres beschrijving van Luciens keuze voor het fascisme een heimelijke maar venijnige kritiek op zijn boezemvriend Nizan doorklinkt (het is haast een soort afrekening) - zijn boezemvriend, zijn intimus, Nizan, die zich ondanks zijn intelligentie en zijn onmiskenbare talenten tot het communisme bekeerde en daarmee zijn talenten en zijn vrijheid vergooide (wat Sartre als een verraad beschouwd moet hebben. Maar tegelijk ook als een oproep, een eis zich rekenschap te geven van zijn eigen zekerheden, en de grenzen van die zekerheden - en ook van de eisen die aan vriendschap en trouw gesteld kunnen worden. Zelf ook communist worden uit vriendschap? Hij moet in gewetensnood verkeerd hebben nu zijn boezemvriend zo zeker was.
Hier moet ik heel voorzichtig verder gaan. Er is bij intieme en symbiotische relaties iets als een rolverdeling - want het moeten gelijkwaardige rollen zijn zonder dominantie van een van de beide partijen, wil de relatie in stand blijven. Tegenover de flitsende veelzijdigheid van Sartre kon een partner misschien alleen zekerheid, hardheid en consequente overtuigingen als gelijkwaardig stellen - ik improviseer nu wat, maar het lijkt me niet onmogelijk. Misschien verklaart dat ook iets van de latere dwaasheden van Sartre ((de nieuwe mens; de totalitaire re- | |
| |
gimes, Che Guevara als complete, als volkomen mens, enzovoort)). Misschien dat Simone de Beauvoir, aanzienlijk minder briljant, flitsend en vindingrijk ((en een veel geringer schrijver: alleen de plusminus eerste tachtig bladzijden van L'invitée herinner ik me als gelijkwaardig)), zich in dogmatisme en radicale zekerheden specialiserende als tegenwicht tegen het vele en briljante, en vrijblijvende van Sartre, en dat Sartre, inmiddels ouder en wijzer, zolang het niet dwingend was meeging om de relatie, de intimiteit niet te verliezen. In mijn ogen was Sartre een realist, een cynicus die nergens in geloofde - behalve misschien in rechtvaardigheid en ‘waarheid’.).
Sartre beschrijft in De jeugd van een leider de gevoelens van zekerheid, ‘de warmte van het groepsgevoel’, de helderheid die de wereld op die manier krijgt - en hij beschrijft het als een valstrik, hij beschrijft het met verachting - het is een ontmaskering. En al geeft fascisme en vreemdelingenhaat voor verachting een gerede aanleiding (bij de veel doordachter leer van het communisme is de onzin minder gemakkelijk helder te maken), zijn dédain geldt ook de gemakzucht, het terugleunen in het grote gelijk, en de domheid van vaste onwrikbare keuzen waarin men zich nergens rekenschap van geeft, behalve van de noodzakelijke strategie om doeleinden te bereiken.
De naïeven, de in twijfel en waan bevangenen - de Borrissen, de Ivichen, de Luciens (en misschien ook wel een beetje Daniel) - hebben zijn hart, hoewel niet zonder enige ironie: zij die verward zijn, verbijsterd - verward door de verschijnselen, zichzelf, de wereld -: want dat is de pure ervaring van het bestaan: alles is open, onzeker (het is de wereld die hij zelf eenmaal gewekt, onvernietigbaar in zich omdroeg) -: zij die voortdurend in waan en schijn bevangen zijn, zij die verward raken in het meest triviale en onzinnige - waanideeën, buitensporigheden, obsessies -, maar die daardoor zien, opmerken, ervaren buiten de geijkte sporen, buiten de gladde rails die de cultuur met zijn geautomatiseerde zekerheden biedt, en die daardoor in sommige opzichten - hoe wazig ook, hoezeer ook vervormd en als door matglas - écht zien, écht opmerken en ervaren (met verbazing, met bevreemding): en wat zij zien is de openheid, de veelvormigheid, en vooral ook de willekeur in de dingen, in de wereld, het zijnde. Hier, tussen verbazing, onwennigheid en misverstanden liggen de bronnen van het leven - en dat is: het ongevormde, het officieuze, het voorlopige, de onzekerheid, de twijfel (de wereld die hij deelde met Annemarie en later, hoe anders ook, met Nizan en daarna Simone de Beauvoir). Het is een besef dat alleen gedijt, bestaanbaar is, in een situatie van intimiteit, een situatie waarin niets vast hoeft te staan, van niets rekenschap hoeft te worden afgelegd, behalve van de intimiteit, de vertrouwelijkheid zelf. Intimiteit is per definitie het onaffe, het zoekende, ver van de hoofdwegen van de cultuur: de openbare gevoelens en conventionele zekerheden (want helderheid, zekerheid, parolen zijn vervreemdend, zijn het afgeronde koele ‘ik’ in vastheid en geslotenheid tegenover de ander). Het is een wereld van gevoelens en gewaarwordingen, een wereld van en voor jezelf, gedeeld met een ander - een wereld (want
werkelijke intimiteit met een ander is intimiteit met het bestaan en het bestaande) die de bron is geweest van Sartres kunstenaarschap, en van zijn filosofie, en die zij, de naïeven, de onvoltooiden, nog niet verhard in onwrikbare zekerheden, representeren. Het is dit blijvende besef van de veelvormigheid, het ondanks alles opene van de dingen, de verschijnselen, dat hem voedde.
Aan het eind van de jaren veertig als hij steeds meer een publieke figuur wordt - het geweten van Frankrijk en daarna van de hele wereld - stierf de intimiteit, die bron van verbazing en ontroering: want een geweten van de natie, een scheidsrechter heeft meningen en analyses, geeft oordelen (en oordelen gaan niet over de ervaring zelf, maar over de hantering van het gladde substraat van ervaringen dat cultuur heet). Zekerheid is zijn rol; staan voor de analyses en meningen die hij geeft (een vent, een kerel die keuzen maakt: eindelijk een Gomez, een Brunet, die praatjes en twijfel korzelig af kan doen, die staat voor zekerheden die de wereld gelden: niet de zekerheden van een ideologie, maar eigen zekerheden die even krachtig en ook haast als een ideologie zijn, nu zijn ideeën algemene geldigheid hebben gekregen).
Misschien was hij als schrijver, als kunstenaar uitgepraat - misschien... Maar de intimiteit: die bron van leven waarbij het hele bestaan betrokken is - niet alleen de keuzen, de analyses en de inzichten -; die bron van ontroering, van dubbelzinnigheid, van ongrijpbaarheid; van gewaarwordingen en onbenoembaarheden; van dromen en misverstanden: die bron moest wel uitdrogen. Want intimiteit had hij nodig om te kunnen functioneren, om het vele, het complexe en ongrijpbare te overzien. Maar zijn doel was helderheid, zekerheid, greep krijgen op de wereld - daarbij ook nog een Fransman: Carte - en die greep op de wereld had hij gevonden: hij was een autoriteit (al is dit natuurlijk iets te eenvoudig gesteld). En zijn filosofie waarin hij - naast zijn romans de intimiteit met zichzelf en het bestaande uitgedrukt had, verhardde tot een soort plattegrond van het leven en het bestaande: een stelsel van regels - hoe te leven: hoe te oordelen koud als een ideologie.
En dan was er het onophoudelijke beroep dat op hem gedaan werd om meningen te geven, analyses en inzichten, en dat staat haaks op de twijfel, de dubbelzinnigheid van het intieme bestaan met jezelf en het intieme bestaan met een ander. Zekerheden moest hij geven. Sartre samen met Simone de Beauvoir tegen de wereld, en over de wereld - nog wel een symbiotische relatie, maar naar buiten gekeerd, naar die wereld: oordelend en beoordelend als tweemanschap: niet meer op elkaar gericht, op hun gevoelens, op het bestaande, of op wie ze zelf zijn - want dat staat nu wei vast, dat weten ze nu wel: alleen al door het aanzien dat ze genieten -: de buitenwereld, die is belangrijk. Het is geen intimiteit meer, het is een werkrelatie.
| |
| |
Met die houding stierf zijn kunstenaarschap, en misschien ook wel het belang voor hemzelf van zijn kunstenaarschap. Een Voltaire zijn, een Socrates, een sceptische, oordelende buitenstaander; buiten de maatschappij, buiten de - zoals dat zo mooi heet - gevestigde orde. En eigenlijk tegen die maatschappij: die maatschappij van les salauds; van de Mancy's en de Schweitzers: een maatschappij die gegroeid was als een organisme, als een boom, zonder veel rede of redelijkheid, zonder filosofische onderbouwing of diepere fundering; een maatschappij van pluimstrijkers, parasieten, gevestigde belangen, zonder filosofische helderheid of logica. Dat zoiets zijn liefde niet had is begrijpelijk. Maar hij maakte niet de keuze van Nizan - de totale verwerping -, al moet die verleiding reusachtig geweest zijn (en helemaal ontweken is hij hem niet), de keuze voor een logisch, filosofisch onderbouwd systeem; een maatschappij gestuurd door de rede: het communisme bijvoorbeeld - het tekent zijn grootheid (al zijn er kanttekeningen mogelijk: hij was niet voor niets een beetje een stuitend mannetje). Geen partijganger, of het moest zijn eigen partij zijn. Hij bleef de burgermaatschappij - hoe groot zijn afkeer ook was van de onbenulligheid, de onechtheid, de kleuterpraat, de gedachteloze zekerheden - op zijn eigen merites beoordelen, en beoordelen per incident: geen algehele verwerping. Of beter gezegd: wel verwerping omdat de mens vrij moet zijn, zelfstandig, onafhankelijk van conventies, vaststaande overtuigingen en modes; moet denken en oordelen, gefundeerd in zichzelf, in persoonlijke keuzen en diepste overtuigingen: vrij voor zichzelf. Maar dat is een houding in die maatschappij, dat is geen verwerping. En hetzelfde gold voor het communisme waarvan hij de ideeën en de consistentie bewonderde, maar niet aanvaardde (al is dat laatste niet helemaal waar - hij schreef bijvoorbeeld de studie Critique de la raison
dialectique, in een poging tot een synthese te komen tussen zijn eigen ideeën en het marxisme), en waarvan hij de slaafse discipline, het gebrek aan open intellectueel debat krachtig verwierp - maar die toewijding! die inzet! de helderheid van de keuzen; de kracht, het intellectuele niveau: filosofie als maatschappelijke ordening.
Hij bleef een buitenstaander: een criticus van de burgerlijke maatschappij, en een gewantrouwde bij de anderen, bij de communisten bijvoorbeeld, voor wie hij een geperverteerde en gedegenereerde intellectueel was; als een moderne Erasmus verketterd door beide partijen en onvermogend voor een van beide partijen te kiezen. Want elke keuze behalve voor zichzelf zou, om zijn eigen term te gebruiken, ‘kwade trouw’ zijn, verraad van zijn eigen oordeel, zijn verstand, zijn zintuigen en observaties - en dus lafheid, verschraling, verminking. Wat is waard om voor te kiezen (behalve voor een moment)? Wat is ‘waar’ genoeg om voor te kiezen? Dit is het Sartriaanse dilemma: te subtiel, te individualistisch voor een heilsleer; te authentiek, te helder, te dwars voor een conventionele keuze.
Maar deze positie van een Erasmus - of een Socrates, een Voltaire, zoals hij zichzelf liever zag -, alleen sprekend voor zichzelf, op eigen gezag, gaf hem de mogelijkheid meningen over beide partijen te geven, krachtige standpunten in te nemen - al was hij wel zeer eenzijdig tegen de burgerlijke maatschappij. Overal fascisme en rechtse reactie signalerend. Het is trouwens opvallend dat hij met zijn overtuigingen en sympathieën steeds te laat was: verzet toen de oorlog afgelopen was; op het abjecte af, ad nauseam, vergoelijking van het communisme dat in die tijd voor iedereen die ogen in zijn hoofd had met zijn concentratiekampen en tirannie als een sociale en politieke mislukking door de mand was gevallen. Maar Sartre ontdekte het nu pas echt - misschien een vertraagde reactie op zijn verloren en in de oorlog gefusilleerde vriend Nizan -: de nieuwe mens, de gelukkige maatschappij, de vrijheid en gelijkheid: alle arbeiders lazen Tolstoi en Dostojewski, Goethe, Schiller, Kant, Hegel, Marx, enzovoort. De blinde naïviteit, de Kropotkin-verdwazing, nu opeens, is onvoorstelbaar voor iemand met zijn scherpte, zijn intellectuele onvermoeibaarheid - op bedevaart, al of niet in de geest, naar de nieuwe mens, de nieuwe maatschappij, in China, Cuba, Nicaragua, Vietnam, Cambodja (kleine kanttekeningen waren er - dat wel. Hij moest zijn zelfstandigheid en vrijheid behouden.); de maffia-achtige terreurgroepen als RAF, Brigata rosso enzovoort waarderend; Che Guevara: de complete, de authentieke mens, ja ja... Alleen partijdiscipline en denkon vrij heid hinderde hem in, en weerhield hem van het communisme, vermoed je soms. Het was voor iemand van zijn portuur, zijn kwaliteiten een haast onvoorstelbaar demasqué, maar toch: bijna helemaal echt een vent, een kerel geworden op de door Mathieu, een van de hoofdfiguren van De wegen der vrijheid zo benijde wijze (‘Wie ben je als je geen keuze maakt, als je die laatste
stap niet zet, geen zekerheid hebt: het is of je doorzichtig bent, of je niet bestaat?’). Het is of Sartre, om de prachtige fabel van Aesopus aan te halen, de egel die één truc heeft, één passepartout op alle problemen van de wereld (maar die vrachtauto, wat dan?) verre prefereert boven de lucide steeds deeloplossingen vindende vos die hij zelf was.
Die rol van geweten, van scheidsrechter zou zijn zwakte worden, de val waarin hij zijn talent verknoeide en zijn integriteit, zijn compromisloze scherpte verkwanselde. De eindeloze stroom essays en studies sinds de jaren veertig, waarin hij - een filosoof met een geheel eigen stem, al is de invloed van Jaspers, Heidegger en Husserl onmiskenbaar (maar belangrijker is misschien toch de Franse traditie: Descartes, Aquino) - al zijn filosofische resultaten, zijn fijnzinnige analyses te grabbel gooide voor politieke en sociale stellingnamen - en zijn talent opblies.
De rol van de clerc, de intellectueel, is: registreren, analyseren, los van de waan van de dag, los van de ‘belangen’. Op het
| |
| |
moment dat Sartre zijn analyses verbond met politieke en maatschappelijke stellingnamen, partij koos - niet bij incidenten, maar voor systemen - versimpelde hij, verleugende hij al zijn inzichten. Natuurlijk is het een eis op te treden tegen de kletskoek en vooroordelen: maar daar bleef het niet bij.
De oplossing van iets ingewikkelds is niet iets simpels, althans zelden. De oplossing van iets ingewikkelds is meestal iets nog ingewikkelders. Op analyses volgen geen antwoorden, op analyses volgen dilemma's. Het is een westers misverstand dat gordiaanse knopen doorgehakt móeten worden (En natuurlijk brengt dat vaak een catharsis of een maieusis - alles is fris en nieuw en zuiver -: maar het is geen antwoord of een oplossing: het is een nieuw begin, waarna dezelfde complexiteiten, dezelfde verwevenheden opnieuw ontstaan - uit iets anders, of uit precies het omgekeerde. Al kan zuivering en opnieuw beginnen, naast alle schade een grote vindingrijkheid geven.). Gordiaanse knopen kunnen ook ontward worden: niet door politici, of andere doeners en beslissers - dat is hun taak niet -, maar wel door de intellectuelen, de clercs. Want, omdat er geen oplossingen zijn - alleen gladstrijken hier en daar, alleen verschuiven van problemen en de druk van problemen, bestrijding van het ergste onrecht (de mens wordt niet verlost; de wereld, de maatschappij, wordt nooit rechtvaardig -: alleen compensaties zijn er, alleen verzachten van omstandigheden, deeloplossingen - en dat is natuurlijk al heel wat ((Maar het kan beter, het kan altijd beter.)) -; omdat er geen oplossingen zijn geven analyses als resultaat uitsluitend dilemma's. Elk besluit brengt winst en verlies; maar toch is het ene besluit, is de ene keuze redelijker dan de andere (zover men weet, zover men overziet. Want wat is die redelijkheid vanuit een ander gezichtspunt?) Dàt analyseren - verlies en winst; het enerzijds, het anderzijds - is de taak van de intellectueel. Alleen bij schandelijk onrecht is partij kiezen zaak (maar altijd tegen iets; nooit voor iets; geen geloven of patente oplossingen), en zelfs dan niet zonder het voorbehoud van analyses: dat is een andere vorm van stelling nemen; het is de enige waarachtige vorm van stelling nemen; want, het moet
gezien, het moet gezegd worden.
Het front waarover het menselijk bestaan en de menselijke belangen zich uitstrekken is te breed om in zijn geheel te betrekken, er vallen altijd facetten buiten, en de waarheden die men destilleert zijn uitsluitend toegesneden op doeleinden, op finaliteiten of deelbelangen - en afhankelijk van die ‘belangen’ verschuiven de waarheden. Maar al is niets echt ‘waar’, een hoger cijfer van betrekkelijke waarheid, kan men inzichten geven als men een doel definieert. Bijvoorbeeld: gelijkheid - dat is: bezit afpakken en eerlijk verdelen, zwakkeren stimuleren, enzovoort. Het is min of meer waarheid dat je met deze maatregelen dat doel bereikt - maar niet bijvoorbeeld: zelfontplooiing, geluk, vrede, harmonie, of macht, succes... - ik noem er maar een paar): die blijven daar in veel opzichten tegengesteld aan. en daardoor, dwang, frustratie, verlies van vrijheid...
Er blijft gelden wat Camus tegenwierp bij de stelling van Sartre dat het doel de middelen heiligt: ‘als het doel de middelen heiligt, wat zal dan het doel heiligen...’. Het enige antwoord hierop blijft - omdat elk doel een min of meer willekeurige, door de cultuur bepaalde keuze is: ‘de middelen’ (want je kunt met hetzelfde recht in plaats van vrijheid of welvaart gemeenschapszin als belangrijkste waarde van maatschappij en cultuur zien en daar alles aan ondergeschikt verklaren; of gelijkheid belangrijker dan welvaart vinden, of maatschappelijke harmonie belangrijker dan rechtvaardigheid - het zijn keuzen in de veelheid van mogelijkheden).
Dit valt Sartre te verwijten: dat hij zijn brede en vaak grootse analyses geforceerd versimpelde tot resultaten en conclusies waar de situatie dat niet rechtvaardigde, en daarmee alles verleugende en bedierf. Dat hij koos, stelling nam voor sommige van de doeleinden in een wereld, een cultuur, waarin er - om tot in de kleinste partikels af te dalen - haast evenveel doeleinden zijn als mensen (eigenlijk is elke andere visie al onrecht); en, grote lijnen aanhoudend, er toch vele belangen en doeleinden zijn - ik heb ze in het kort hiervoor opgesomd. Dat hij, dit wetend, partijdig koos - hoe nobel zijn solidariteit met de zwakken, en zijn gevoel voor rechtvaardigheid ook was (of, die andere motor: zijn haat tegen de burgerij en de gevestigde orde). Dat hij om emotionele, en ideologische, je zou haast zeggen, om geloofsredenen, voor het een of het ander koos, terwijl zijn brede inzichten hadden moeten leiden tot, óf-óf, en daarna nog eens óf-of misschien nog eerder tot, én-én: én dit én dát: én, ook dát nog - daarmee het zichtbare, het kenbare; dat wat bestaat en gezien moet, en kan worden, dat wat mee moet tellen, verschralend en onduldbaar vervalsend. (Natuurlijk zou zijn rol dan minder dramatisch en roemrucht geweest zijn, minder meeslepend - een saaie beschouwer - en ik denk dat hij zeer aan de mooie rol hechtte.)
Er is een soort weegschaal, een balans - een noodzakelijk evenwicht wil men niet als mens, als levende verloren gaan -, tussen het zo diep, zo geconcentreerd mogelijk doordringen in het leven, het bestaan, de werkelijkheid (dit alles tussen de noodzakelijke aanhalingstekens) - en dat is het onherbergzame, het onmenselijke-bestaande van wetmatigheden van natuurwetten en biologische feiten, waaraan men onderworpen is zonder ze gekozen of zelf gemaakt te hebben: het ‘andere’ - en de eigen keuzen, de eigen voorkeuren; de eigen signatuur in die werkelijkheid, die leven, handelen, bestaan mogelijk maakt. Alles meten: zo objectief, zo geconcentreerd mogelijk de grenzen opschuiven van het weten, het ‘zien’, zonder op te houden een levend mens te zijn: subjectief, selectief, in betrekkelijke willekeur door temperament, emoties en persoonlijke geschiedenis. Deze twee uitersten zijn de menselijke opdracht. ‘Wieviel Wahrheit’ - en
| |
| |
dat is: kennis van het objectieve, het onmenselijke, de verlammende afzijdigheid van wat bestaat - ‘erträgt ein Geist,’ - dat is: een levende, een kiezende en denkende ‘desto gröβer ist er,’ zegt Nietzsche.
Het lijkt erop dat Sartre ondanks zijn analyses, zijn vooral op de fenomenologie georiënteerde benaderingen, die waardevrij zijn, die ene pijler: ik leef dit, dit is mijn subjectiviteit, dit ben ik, veralgemeend heeft naar wetten stellen, conclusies trekken voor de wereld en de maatschappij. Misschien was het zijn heimwee naar het heldere standpunt, de zuiverheid van de daad - de reliëf en hiërarchie gevende daad, die een keuze en daardoor een bevrijding is -: een vènt zijn; in ieder geval ìemand zijn; ‘bestaan’ (optreden tegen les salauds, de Mancy's, de autoriteiten). Maar het is tegelijk ook een vervalsing, een versimpeling, iemand van zijn statuur onwaardig. Want wie persoonlijke keuzen - zijn eigen drama, de krachten waaruit hij ontstaan is - aan de wereld oplegt en veralgemeent tot objectieve inzichten, is een agitator of een demagoog, of op zijn best een politicus.
Maar in Sartres romans en novellen is daar geen sprake van. Op de schitterende novellen van De Muur, volgen De Wegen der Vrijheid, vooral deel I en deel III zijn prachtig. In romans en novellen kunnen geen conclusies getrokken worden, hoeven geen keuzen te worden gemaakt - althans niet in goede romans en novellen -; of liever: daar zijn andere conclusies aan bod, andere keuzen: de keuze, de conclusie van het beeld bijvoorbeeld, of de beschrijving van een onverwisselbaar-eigen wereld, die ook iets als een zekerheid, een eindoordeel zijn: zo is het bestaan; zo is het leven - het is gezien.
Wat opvalt in het werk van Sartre, is dat hij - anders dan je zou verwachten bij een moralist (iemand die mythen schept over goed en kwaad; over het lot van de mens; over het doel van mensheid en maatschappij, over recht en onrecht) - in zijn romans juist geen mythen geeft, geen verhalen schrijft met dwingende intriges: een levenslot als een exempel - of niet in de eerste plaats: want natuurlijk zijn Mathieu, Daniel, Boris, Lucien ook exempels; maar vooral exempels van de moeite die het kost jezelf te scheppen. Het zijn geen grote drama's die hen overkomen: gebeurtenissen die het ‘menselijk lot tonen’: een verlossing van iets; een confrontatie met het kwaad; een worsteling tussen goed en kwaad; rampspoed en treurigheid waaruit iemand gerijpt maar droevig opduikt. Het is een van moment tot moment op schitterende manier beschrijven van innerlijke lotgevallen, uitbeelden van die vrijwel ongrijpbare zielstoestanden en emoties, die vóór elke keuze, vóór elke ethiek en moraal liggen - vaagheid, bevreemding -, die goed en kwaad tegelijk zijn, en de eindeloze verwarring, de ambiguïteit en alle keuzen, de onzekerheid over wat men voelt, wat men ziet, wat men wil, wie men is.
Zijn hoofdfiguren worden overspoeld: steeds zijn er nieuwe verrassingen. Er zijn geen grote lijnen, geen stroomlijnende mythen en overtuigingen, al doet de hoofdfiguur van L'enfance d'un chef, Lucien, zijn uiterste best die te vinden en schrijft Sartre hem valselijk naar het fascisme toe. Ook al is Pablo de hoofdfiguur van het verhaal De Muur wel een man met overtuigingen en zekerheden: communist; strijdend tegen het fascisme, het helpt hem niet: emoties, gewaarwordingen en beelden, onbruikbare sensaties en gedachten overspoelen hem. Ook zekerheden en overtuigingen helpen niet tegen de menselijke staat, er is geen lijn in te vinden, keuzen helpen niet werkelijk, want die zijn voor de wereld, voor de maatschappij en voor de plaats daarin, niet voor een mens met zichzelf - het zijn maar houdingen en facades. Daniel uit De Wegen der Vrijheid is homoseksueel tegen elke keuze in - de andere keuze, recht daar tegen in gaan, neemt hij omdat hij niet gekozen wil zijn, maar vrij om te kiezen. Mathieu wordt verliefd op Ivich, die een kind en een warhoofd is - wat wil hij? wat zoekt hij?: het overkomt hem! Lola is ondanks zichzelf horig aan Boris - die niets voelt, voor wie alles iets verbazingwekkends en vrijblijvends heeft; de vormeloze leegte na de capitulatie van de Franse legers overvalt iedereen... enzovoort, enzovoort.
Het lijkt of Sartre in zijn romans steeds opnieuw het bewustzijn van voor de keuzen, van voor de oordelen opriep, om zich telkens weer te vergewissen van de bron van zijn meningen en inzichten - totdat deze noodzaak, en ook zijn gevoeligheid voor beelden en emoties uitdoofde door de harde innerlijke marsorders van zijn keuzen (een wettensteiler, een zekere) en hij als romanschrijver stierf. Zijn latere verhalen en toneelstukken (de roman Les Mots - De Woorden, in de marge van zijn ‘maatschappelijk werk’ geschreven) zijn, vergeleken met het eerdere werk, bleker, vlakker, hoe kwaliteitsrijk ook. Ze missen de intense, alles doordringende en tot alles doordringende luciditeit die zijn eerdere werk kenmerkt: het met totale inzet, met niet aflatende, frenetieke concentratie exploreren van de uithoeken van het verbazingwekkende bewustzijn - het schrijnende wringende bewustzijn - en de verbazingwekkende werkelijkheid; het is gewoner en ietwat routineus.
Maar in zijn eerdere en mijns inziens beste werk is er die hoge inzet, die slimheid en frisheid en vooral die haast terloopse geestigheid waarmee hij de pogingen van de hoofdfiguren beschrijft om tot inzicht te komen.
|
|