Filmtempels
Er staan twee rijen voor de loketten van de immense bioscoop Raj Mandir in Jaipur, Midden-India, een rij voor vrouwen en een rij voor mannen, maar er zit maar één kassier achter de twee getraliede vensters en die bedient willekeurig de mannelijke of de vrouwelijke rij. Een mandir is eigenlijk een hindoetempel, maar tempel of bioscoop: in beide wordt door Hindoestanen aanbeden, hetzij de goden, hetzij de in celluloid opgeloste incarnaties van die goden: de filmsterren. Mannen met vlezige gezichten en fletse ogen, vrouwen met grote borsten en brede heupen zoals de in steen uitgehakte godinnen.
In Jaipur lijken de mensen jong en daarvan zijn ze zich maar al te goed bewust, ook de Maharadja ziet er jong uit, lichten ze vol trots toe. We zijn rondgereden door twee broertjes in hun autoriksja, tengere jonge jongens, zo te zien, tot we naar hun leeftijd vragen. De oudste is 34, de jongste 20. Veenu heet de oudste, hij is getrouwd en heeft vijf kinderen, alle vijf dochters. Ik voel de bui al hangen, vijf dochters is niks om de borst over op te steken.
‘Wat was je reactie bij de geboorte van je vijfde dochter?’, vraag ik hem. ‘Dat kan ik maar beter niet zeggen’, antwoordt hij. Hij rekent voor hoeveel hij verdient en wat al dat vrouwvolk thuis hem wel niet kost, nog helemaal afgezien van de fortuinen die hij zal moeten zien op te brengen als al die dochters nog met een bruidsschat de deur uit moeten. ‘Van een gezin krijg je grijze haren’, zegt hij. Als empiricus stel ik met een snelle blik op zijn dichte haardos vast dat dat alleen maar figuurlijk bedoeld kan zijn. Waarmee hij zijn vrije tijd vult, vraag ik hem. ‘Met whiskydrinken en met films’, zegt hij. Hindi films? Ja, ook wel, maar de mooiste films vindt hij die van King Kong. Hij beweegt zijn hand alsof hij iemand uit een kamertje in een wolkenkrabber peutert en daarna voorzichtig in de kom van de hand vasthoudt. De grote hand met het meisje. Merkwaardig toch, dat deze jonge man die zo weinig deelt met de dubbel zo oude man negenduizend kilometer verderop die mijn vader is, dezelfde voorkeur voor de pathetische griezelfilms van King Kong deelt. Ook mijn vader heeft bijwijlen een kinderlijk plezier in primitieve driften, ook hij tilt zijn hand op alsof hij een meisje uit een flat zal graaien en gromt erbij. Die hand van King Kong is dus een over de hele wereld geldig archetype. Maar van wat?
De entree van de Raj Mandir is een fantastische zuurstokkenkraam, roze en lichtgroen geschilderd met ontelbare rijen lampen. Er zijn verschillende balies voor versnaperingen en een groot aantal deuren geeft toegang tot de filmzaal. Die biedt plaats aan zo'n 1300 mensen. Het plafond en de wanden bestaan uit grote golven waarachter lampen schuilgaan die een indirect licht afgeven. Het scherm meet zo'n veertig bij zes meter. Voor de zoveelste week draait een nieuwe, fantastische Bombayproductie, Dil hi to hai, onder regie van Asrani, en de zaal is opnieuw volgelopen. Buiten doen zwarthandelaren goede zaken.
De opening is perfect en appelleert direct aan de trots van de Indiër: we zien een indrukwekkend paleis van een Maharadja, vermoedelijk ergens in Radjasthan. Zo zitten we al meteen op het spoor van het op maat gesneden amusement: de Indiase film doet het publiek verlangen naar een land dat absoluut in India ligt en dat even absoluut niet bestaat. Dat is de paradox, je kunt ook zeggen: dat is de Indiase vorm van escape-gedrag. De Maharadja heeft een tweeling, twee zoons die moeilijk uit elkaar te houden zijn, want ze lijken als twee druppels water op elkaar. U voelt het al aankomen: een dubbelrol voor een acteur. Dubbelrollen voeden de verwarring en daarmee is een bekende plot al meteen gegeven. Een van de twee zonen is de beoogde troonopvolger, maar omdat hij zijn vrijheid verkiest, neemt de andere zijn positie over.
De hele film is in het Hindi, maar het hartversterkende leidmotief wordt in twee zinnen steenkolenengels aangeboden: ‘If you want to be what you want to be, be what you want to be. If you want to be what you want to be, believe what you want to be!’
Beoogde troonopvolger Gobardhan komt aan in Bombay. De puissant rijke Gobardhan komt terecht in de armoede. Dit speelt natuurlijk schitterend in op hoe het publiek is en wat het wil worden: het kan lachen om de eigen armoe, maar de wetenschap dat de andere kant van de medaille rijkdom is, maakt Gobardhan ook tot een held. De kleinburgerlijke tragiek is verstopt in de persoon van Gobardhans chaperon, de man die hem van jongs af heeft opgevoed, getraind in het zwaardvechten en de hofmores, en die nu zijn protégé van zich ziet vervreemden en zijn levenswerk omgebracht. Gobardhan voelt met hem mee, we zien twee huilende manskerels op het doek.
Nu moet Gobardhan in contact gebracht worden met zijn liefde, die natuurlijk bescheiden van bankrekening en groot van tiet is. Mijnheer de scriptschrijver: ‘Hoe doen we dat?’ Hij trekt het laatje ‘liefdesbegin’ open en trekt het eerste het beste kaartje eruit. Liefje is een onderwijzeres op stap met pupilletjes. Een der knaapjes steekt de weg over, Gobardhan grist het weg voor een aansnellende auto.
Er blijkt een kaper op de kust van de liefdeshistorie, Gladaap, een pooierachtige figuur die we zonder nadenken in de smiezen kunnen houden omdat hij de eigenaardige tic heeft om langs zijn neus te wrijven.
Handig met zo'n boosdoener - de hele zaal loeit tegen hem - is nu dat onze held Gobardhan flink in de