De Vlaamse Gids. Jaargang 81
(1997)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 1]Gerard Walschaps ‘Aan Borms’
| |
[pagina 3]
| |
standpunt in. Enerzijds was hij gewonnen voor de ruimdenkendheid van Elsschot en stemde hij voluit ‘ja’, anderzijds wilde hij het voortbestaan van het blad niet in het gedrang brengen. ‘Ik kan niet beoordelen of de publicatie het bestaan van het n.v.t. in gevaar kan brengen. Zoo ja, dan ben ik van oordeel dat het gedicht de verdwijning van het n.v.t. niet waard is.’ Met geen woord repte Walschap in zijn commentaar erover dat hij zelf al, een jaar eerder, een in de kiem gesmoorde démarche had ondernomen om te protesteren tegen de executie van Borms. Nog voor de stemronde was afgelopen trok Elsschot het gedicht weer in. Anthierens: ‘De ware reden (...) heeft minder van doen met angst voor een weigering dan met het feit dat hij de hele maand aan zijn beeld van “Borms” blijft schaven en krullen.’ Zoon Walter de Ridder meent echter dat Elsschot zijn inzending terugtrok omdat hij gehoord had van bezwaren binnen de redactie van het n.v.t. Elsschot heeft zijn vaak gewraakte gedicht nooit verloochend, maar volgens hem zou het hem de viering van zijn vijfenzestigste verjaardag en zijn lidmaatschap van de Vlaamse Academie gekost hebben, en hij voorspelde (in een brief in 1947) dat hij er ook zijn kansen op de ‘Groote Prijs der Vlaamsche Letterkunde’ mee verspeeld had. Johan Anthierens weet van een ontmoeting van Walschap en Elsschot in mei 1947 in Elsschots huis, waarin Elsschot de ‘Vondeliaanse schoonheid’ zou hebben verdedigd van wat Walschap ‘een prul’ vond.Ga naar eind4. Het verbaast mij echter dat in Walschaps commentaren uit die tijd (of in reproducties daarvan) haast uitsluitend de literaire kwaliteit van het gedicht aan de orde is, terwijl Walschap ongetwijfeld moet zijn aangesproken door de (in een bijgevoegde strofe) anticlericale, beschuldigende, wat humanistische toon van het gedicht, en door het bezwaar dat erin gemaakt wordt tegen het optreden van een meedogenloze, blinde macht, waar niemand tegen opkomt. Walschap heeft mensen (in zijn boeken) altijd het recht op zwakheid, achteloze misrekening of idealistische dwaling gegund en in het licht van de onbevattelijkheid en ondoorgrondelijkheid van 's mensen motieven gepleit voor finale ‘compassie’. Volgens Marc Reynebeau had de stellingname van Elsschot niets te maken met ‘complaisance met collaborateurs’, maar schreef hij het gedicht ‘uit een recalcitrant soort verontwaardiging’.Ga naar eind5. Walschaps protest tegen de executie van Borms was wellicht iets emotioneler en minder politiek anarchistisch gekleurd dan dat van Elsschot. Maar hem is het evenmin om mededogen met een collaborateur te doen, hij had principiële humanistische ‘Walschaps protest tegen de executie van Borms was wellicht iets emotioneler en minder politiek anarchistisch gekleurd dan dat van Elsschot.’ bezwaren tegen de executie van Borms en schrok er niet voor terug om, hoewel zijn goede naam na de bevrijding al eens in het gedrang was gekomen, zijn afkeuring in hooggestemde manifesten in deze toonaard te formuleren. Om verschillende redenen is hij daar echter nooit mee naar buiten gekomen. Ik reconstrueer de omstandigheden die ertoe leidden dat deze teksten nooit gepubliceerd werden.
Na de bevrijding moest Walschap zich verantwoorden voor een aantal activiteiten tijdens de bezetting. Door tussenkomst van secretaris-generaal Nyns was niet Wies Moens, maar Walschap op 24 oktober 1940 aangesteld als inspecteur van Openbare Bibliotheken voor Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant. In de jaren dertig had hij al meer dan eens vruchteloos een staatsbetrekking geambieerd, in 1938 deed hij zelfs zijn beklag tot bij de minister en de koning zelf over hoe zijn kandidatuur voor inspecteur van Openbare Bibliotheken opvallend geweerd werd omdat men hem aanwreef ‘een klerikaal die liberaal doet om een plaats te krijgen’Ga naar eind6. te zijn. Na de oorlog wordt hij als inspecteur voor een jaar geschorst zonder salaris. Hij was ook voorzitter geweest van de corporatistisch geïnspireerde Kamer van Letterkundigen, waarnaar de Vlaamsche Vereeniging van Letterkundigen (vvl) integraal was overgestapt, opdat geenenkel vvl-lid gedwongen zou worden individueel partij te kiezen en zich zodoende aan vervolging zou blootstellen. Volgens plan laat de Kamer na een eerste, neutrale avond over Gezelle de activiteiten stremmen. Drie keer weigert de Kamer op verzoek van de bezetter de blinde dichter Adolf von Hatzfeld te ontvangen, die is uitgenodigd door de collaborerende DeVlag (de oorspronkelijk louter culturele Deutsch-Vlämische Arbeitsgemeinschaft). Samen met erevoorzitter Lode Baekelmans wordt Walschap ontboden op de Feldkommandatur. Na lang aandringen stemt hij ermee in om de dichter uitsluitend in eigen naam toe te spreken, en ‘zonder dat de Kamer zou worden uitgenodigd’. Op de ontvangst op 24 januari 1941 in een hotel aan de Meir te Antwerpen spreekt hij ‘meer over Vlaanderen en zijn zelfstandige kunst dan over den dichter’, en hij legt er de nadruk op dat hij de dichter verwelkomt als een vreemdeling en uit hoffelijkheid voor een vreemdeling. Goede verstaanders feliciteren hem achteraf voor zijn bedekte, maar niet mis te verstane reserves.Ga naar eind7. Nog voor zijn benoeming tot inspecteur van Openbare Bibliotheken op 20 oktober 1940 stemt Walschap erin toe op 1 februari 1941 een lezing te houden in Berlijn. Bij die gelegenheid verschijnt er onder de kop ‘Gerard Walschap te Berlijn’ een foto van Walschap in het gezelschap van drie heren (in burger) in | |
[pagina 4]
| |
Het Laatste Nieuws. Voor de oorlog heeft hij drie keer de uitnodiging naast zich neergelegd, bij het begin van de bezetting heeft hij nogmaals geweigerd. Maar Jef Van de Wiele, leider van de De Vlag, zet hem onder druk. Walschap: ‘Die toegeving werd mij afgeperst onder zware bedreiging. Indien ik ze niet gedaan had zouden de Duitsers mijn benoeming tot inspecteur en de publicatie van mijn boeken hebben belet’.Ga naar eind8. Jeroen Brouwers wist te meldenGa naar eind9. dat Walschap in Berlijn een ‘gloedvolle rede’ hield, betogende ‘dat er zoveel overeenkomstigs “Walschap moet voor zijn gevoel altijd recht in zijn schoenen hebben gestaan.” is aan te wijzen in de Vlaamse en Duitse volksaard en literatuur’. Hij heeft uit een onbetrouwbare bron geput en stelt Walschap hiermee al te geredelijk en voortvarend in een verkeerd daglicht. Op een enkele, slechts bij slordige lectuur verkeerd te begrijpen frase over ‘de duitsch-vlaamsche kunstverwantschap’ na, die evenwel niet de geringste ideologische ondertoon heeft en niet uit zijn verband mag worden gerukt, is er in deze rede geen enkele passus aan te wijzen die op enige sympathie voor de nazi-ideologie of op meningen over de verwantschap van de Vlaamse en de Duitse volksaard zou wijzen. De tekst van de ontvangst van von Hatzfeld is ondertussen onvindbaar, de Berlijnse rede (die we verder in dit nummer afdrukken) was volgens de Ereraad van de Academie ‘een zuiver litteraire lezing over de Vlaamsche letterkunde, waarin geen enkel woord van sympathie voor het nazisme voorkwam’. Op grond van zijn onderzoek besluit de Ereraad dat ‘de heer Walschap gedurende den oorlog zich steeds als een goed vaderlander heeft gedragen’ en hij stelt voor (na vergaderingen op 1 augustus, 20 augustus en 20 september 1945) dat hem geen blaam zou treffen. Een anoniem stuk in het weekblad Weerstand van 11 oktober 1945 lanceert opnieuw verdachtmakingen tegen hem, zodat Walschap zich moet gaan verantwoorden bij een substituut van het auditoriaat te Antwerpen. Aan de auditeur-generaal zelf stuurt hij een nota van meer dan twee vellen waarin hij zijn houding tijdens de oorlog toelicht en er zich bitter over beklaagt dat hij zich moet verweren tegen loze beschuldigingen. Ten slotte wordt zijn huis in de loop van 1945 drie keer beklad met hakenkruisen. Van het verzet krijgt Walschap attesten dat tegen hem geen aanklacht is ingediend en dat er ook geen onderzoek loopt. De actie blijkt later uit te gaan van een Luikenaar uit de buurt, die Walschap het bezoek heeft zien krijgen van zijn Duitse uitgever (reeds van voor de oorlog) Peter Diederichs, die in Antwerpen gelegerd is, en diens vriend, Dr. Teske, hoofd van de Duitse Propagandastaffel in Brussel. In deze atmosfeer is de (op geen aanwijsbare feiten gebaseerde) mythe ontstaan dat Walschap intellectueel zou hebben samengewerkt met, of ideologische sympathie zou hebben getoond voor de bezetter, een mythe die nog altijd in de ondertoon van teksten over de houding van Vlaamse auteurs tijdens de oorlog sluipt. Johan AnthierensGa naar eind10. negeert al deze gegevens bewust om zich suggestief over Walschaps houding tijdens de oorlog uit te laten. Bij de verwelkoming van von Hatzfeld ‘zou’ Walschap gezegd hebbenGa naar eind11.: ‘Zoals de Vlamingen Duitsland trouw bleven in zijn nederlaag, zo zullen zij het evenzeer in zijn triomf trouw terzijde staan’, maar dit citaat komt uit een verslag in het orgaan van de DeVlag zelf en het strookt niet met de gereserveerde toon die de Ereraad van de Academie in de tekst heeft opgemerkt.
Walschap moet voor zijn gevoel altijd recht in zijn schoenen hebben gestaan. Hij wachtte het antwoord van de Ereraad van de Academie op zijn brief van 1 augustus niet af om zich te mengen in de discussies over de repressie en om standpunten in te nemen die de verdenkingen tegen hem hadden kunnen voeden. Begin augustus lanceert hij een oproep aan alle vrijzinnigen om op grond van morele principes de executies van ideologische collaborateurs (meestal Vlaams-nationalisten) te veroordelen. | |
Antwerpen 10.8.1945Vrijzinnigen hebben overleg gepleegd en de dringende wenschelijkheid vastgesteld van een gezamenlijk optreden ten einde de voltrekking der politieke doodvonnissen te doen stopzetten in België. Onze nederlandsche geestverwanten gaan ons hierin voor. De motieven die tot de doodstrafuitvoering hebben geleid en die terecht beschouwd worden als een verworvenheid der humanistische beschaving, blijven ook in dezen tijd zonder één uitzondering van kracht. Zij worden in de huidige omstandigheden slechts klemmender. In de omnachting van het humanisme die de oorlog is geweest, zijn onnoemelijke vergrijpen tegen de menschelijkheid begaan, tegen welker uitzonderlijke bestraffing wij ons niet kunnen verzetten. Wij kunnen niet ten beste spreken voor de beulen van Breendonk. Maar de politieke misdaden, gepleegd van uit een ideologie die wij diep verfoeien, dwingen ons, hoe zwaar zij ook zijn, onze beginselen van vrijheid en verdraagzaamheid ook voor hen te doen gelden die ze verworpen hebben en op te komen voor de heiligheid van het leven. Wij achten dit des te meer onzen plicht daar de ter dood veroordeelden in overgroote meerderheid ver van onze vrijzinnige beginselen af staan en hun redding ons geen voordeel, van welken aard ook, kan brengen en wij zijn van oordeel dat een ware democratie allereerst door deze humaniteit haar meer- | |
[pagina 5]
| |
waarde moet bewijzen tegenover de stelsels van dwang. © vandepitte
Wij verzoeken alle vrijzinnigen die het met ons eens zijn, met ons en afzonderlijk, hun stem te laten hooren.
Walschap stuurt de oproep aan een aantal bekende vrijzinnigen, onder wie Ger Schmook en Lode Baekelmans, maar het initiatief loopt dood omdat hij niemand bereid vindt om het document mee te ondertekenen. Bij de terechtstelling van August Borms op 12 april 1946 wordt het Walschap weer te machtig. De dag nadien schrijft hij een bewogen pleidooi tegen de executie van wie te goeder trouw en louter uit idealisme, en in zijn ogen ook zonder schadelijke gevolgen, een verkeerde ideologie heeft aangekleefd. Misschien herkende hij in hen mensen van het slag van ‘de vierde koning’ uit zijn gelijknamige boek (1935), waarin hij het recht om zich te vergissen bepleit. (Nog voor de bekende drie koningen arriveren, vindt de vierde een kind dat hij - bij vergissing, zo blijkt naderhand - voor Christus aanziet, en hij blijft het zijn hele leven loyaal en idealistisch trouw. Is zo iemand daarom slecht, vraagt Walschap zich retorisch af. Deze vierde koning was al een afspiegeling van hem zelf, in een betoog dat in die voor Walschap bewogen tijd de katholieke visie verwierp dat wie het ene ware geloof afviel, geen goed mens meer kon zijn.) Een zelfde mededogen toont hij ten aanzien van het idealisme van de oostfrontstrijder Jan Gillis - waarschijnlijk geportretteerd naar Stefaan Laureys, in de tekst hieronder - in Zwart en wit (1948) die in 1942 berouwvol terugkeert maar zijn straf niet zal kunnen ontlopen. Walschap koesterde een haast sentimenteel medeleven met verstoten mensen. | |
[13-4-1946] Salvos knallen, gewetens knagen.Ga naar eind12.De twee eersten die in België na de bevrijding werden gefusilleerd waren verklikkers. Zij hadden de Gestapo op het spoor gezet van twee jongelingen die tijdens de bezetting den perscollaborateur Colin hadden neergeschoten en te Breendonk werden opgeknoopt. De derde was Stefaan Laureys, zoon van een bekend antwerpsch tandarts, die op rijperen leeftijd van zich deed spreken door studies en romans over crisisbestrijding en wereldhervorming door technocratie. Stefaan wist van vader dat de wereld slecht georganiseerd was en toen de Duitschers hun nieuwe orde brachten, dacht vader dat het in elke geval een betere en Stefaan dat het de goede was. Hij had in school en kerk van kleins af hooren zeggen dat de communisten de doodsvijanden van de christelijke beschaving waren en toen zijn Führer deze duivelen aanviel, beschouwde hij het als zijn gewetensplicht hem gewapenderhand te helpen. Hij streed dapper voor zijn ideaal. Tijdens de bevrijding van zijn vaderland door de Anglo-Amerikanen toevallig op Oostfrontverlof in Duitschland, vernam hij dat de Duitschgezinden gearresteerd en zwaar gestraft werden. Zijn vader was in gevaar. Hijzelf voelde zich in Duitschland veilig. Duitschlands nieuwe wapenen zouden de kans doen keeren ten voordeele van het vernunft tegen de overmacht. Hij moest zijn ouders naar Duitschland halen voor den korten tijd dat de Wehrmacht België moest prijsgeven. Dat was nog gevaarlijker dan strijden aan het Oostfront. Hij moest tusschen de geallieerde linies door zijn ouders bereiken en ze, zonder herkend te worden, weer door die linies heen voeren. Maar hij was jong en had zijn ouders lief, hij waagde het. Te Antwerpen werd hij gevat, gevonnist en gefusilleerd in recordtempo. Men vertelt dat op den vooravond van zijn | |
[pagina 6]
| |
executie op het gerechtshof een omslag besteld, maar ongeopend in het dossier geschoven werd: het was na de bureeluren en die zaak was toch geclasseerd. Toen men hem 's anderendaags opende vond men er een gratieverleening in van den Prins-Regent voor Stefaan Laureys, die in den vroegen mistmorgen was gefusilleerd. Advokaten zeggen mij dat dit totaal onmogelijk is om redenen die mij afdoende toeschijnen, maar ik moet er bij voegen dat het advokaten zijn die mij de geschiedenis als waarachtig hebben verteld. De laatstgefusilleerde, maar hij zal het niet lang zijn, want de executiesalvo's knallen voort, was de vijf en zeventigjarige Dr August Borms. Borms was Atheneumleeraar toen de oorlog ‘Borms was van oordeel dat hij een recht ook van een vijand mocht aannemen en dat een vijand die het hem gaf een betere vriend was van de Vlamingen dan het vaderland dat het weigerde.’ van 1914 uitbrak. Hij had van jongsaf in de studentenbeweging gestreden om voor het vlaamsche volk in het belgisch staatsverband zekere elementaire rechten te veroveren welke de regeering hardnekkig weigerde, o.a. de vervlaamsching van een der vier franschtalige universiteiten. De duitsche bezetter bood hem die zonder meer aan. Borms was van oordeel dat hij een recht ook van een vijand mocht aannemen en dat een vijand die het hem gaf een betere vriend was van de Vlamingen dan het vaderland dat het weigerde. Hij plaatste zich aan het hoofd van alles te samen drie duizend collaborateurs. Bij de bevrijding in 1918 weigerde hij te vluchten. Hij verantwoordde zijn daden en ideeën voor het assisenhof en werd ter dood veroordeeld, maar gegratieerd. Na tien jaren van gevangenschap werd hij vrijgelaten, onder den druk van een volksbeweging voor amnestie. Ware hij intelligent geweest, had hij iets van een leider gehad, hij zou zijn toenmaals groote kans hebben benut en zijn volk voor zijn idee gewonnen. Maar hij was slechts een irrealist, die zelfvergeten en onverschrokken trouw bleef aan een politieke vergissing en hij werd een vage nevenfiguur in de beweging van een kleine minderheid. In 1940 keerden de Duitschers terug, de consequente Borms recidiveerde. De Duitschers lieten hem niet meer op het voorplan komen, zij gaven slechts zijn naam aan een commissie die de gestrafte collaborateurs van '14-18 schadeloos stelde met geldsommen. Voorts zagen wij zijn naam regelmatig vermeld bij dien van notabele aanwezigen op duitschgezinde bijeenkomsten. Bij de bevrijding was de dappere dwaas tot dusver de eenige die voor den krijgsraad niets loochende, niets minimaliseerde en zijn volle verantwoordelijkheid opeischte. Het proces ging dan ook snel. Hij stak een forsche romantische redevoering af, waarin hij het een eer noemde gefusilleerd te worden door het België dat de Vlamingen altijd had verdrukt en daarop werd hij ter dood veroordeeld. Gisteren werd de oude man op de binnenkoer van een kazerne der hoofdstad in den rug doodgeschoten. Vele Belgen voelden zich moreel onwel worden toen de jonge Stefaan Laureys geexecuteerd werd nadat hij voor zijn christenideaal had gestreden en zijn ouders wilde redden. Dat ging over telkens wanneer misdadigers tegen het gemeen recht werden neergeknald, moordenaars, verklikkers, beulen. Het kwam vaag op bij grensgevallen. Het werd acuut bij het neerschieten van den ongevaarlijken ouderling die zijn leven had verknoeid aan een foute vaderlandsliefde. Dat steunen van het humane geweten vindt geen stem. De echo van de executiesalvo's wordt gesmoord in zwijgend ineenkrimpende harten. Het is niet eenvoudig. Er zijn rechtsbeginselen geijkt door de oudste traditie, aanvaard door het gezond verstand. Wie de wapens opneemt tegen zijn land is des doods schuldig. Rusland bevechten was Duitschland helpen winnen, dus strijden tegen België. Wie in oorlogstijd de oogmerken van den vijand dient, hem materieel of moreel helpt, staatsinstellingen met kwade trouw wijzigt, is des doods schuldig. Daarbij komt een enorme verzwarende omstandigheid. Wie zich tot den vijand bekende, aanvaardde en steunde een afschuwelijk regiem, dat zich aan vrijheid en humaniteit princiepshalve zoo beestachtig heeft vergrepen als nooit tevoren in de geschiedenis op zoo groote schaal is geschied. Maar Stefaan Laureys en August Borms erkenden precies dezelfde beginselen. Hadden zij het nazisme gezien zooals wij, dapperder dan wij zouden zij hun leven gegeven hebben in den weerstand. Het waren integere, genereuse radicalen, tot niets gemeens in staat. Zij hadden alleen maar een anderen kijk. Rusland bevechten was de christene beschaving redden. Duitschland helpen winnen, was Europa, dus ook België, redden uit crisis en verval door orde en welvaart. Wij, afzijdigen en refractairs, waren plichtvergeten zwakkelingen, verdord in verouderde vormen en ideeën. Zij wisten van ongerechtigheden in hun rangen, veroordeelden ze krachtiger dan wij, maar noemden ze peccadilles, onvermijdelijk in elke groote revolutie. De verdenking van onmenschelijkheden uit systeem, die nu pas ten volle aan het licht komen, verwierpen zij met passie. Dat was niets dan lage propagandaleugen. Kortom, zij waren te goeder trouw. Waren zij daarom des doods schuldig? Waren zij de gemeene hoogverraders door de wet bedoeld? Zijn zij verantwoordelijk door misdaden die zij niet kenden, bedreven namens hun beginselen? Zij vergeleken hun revolutie graag met de groote fransche. Waren die strijders voor onze democratische idealen, vrijheid, gelijkheid, broederlijkheid, verantwoordelijk voor alle wandaden en bloedbaden bedreven in de hoos die zij verwekten? Waren zij overwonnen geworden, zou het rechtvaardig zijn geweest hen allen met hun leven te doen boeten? Zoo ja, zou het wijs zijn geweest en humaan? Moet niet ieder gevonnist worden naar zijn persoonlijke daden en intenties? Niemand verpinkt bij de terechtstelling van al waren het duizenden moordenaars, verklikkers en beulen, maar is het land en is het recht gebaat bij het neerschie- | |
[pagina 7]
| |
ten van den jongen Laureys en den ouden Borms en kunnen wij die executie verantwoorden in een wereldbeschouwing die juist om zulke methodes van lichtvaardig dooden het nazisme heeft verworpen? Dat vragen wij ons af. Het antwoord is weer niet eenvoudig. Het is streelend voor ons gemoed edel te doen, maar voor de wereld is het beter dat wij wijs handelen. In den naam van de vrijheid hebben wij tyrannen toegelaten ons te knechten, in den naam van vrede-door-ontwapening de militaristen de kans gegeven ons te verslaan, wij moeten nu niet uit humaniteit de inhumanen in staat stellen ons weldra weer te mishandelen. Duizenden zijn omgebracht voor de goede zaak of om niets, wij moeten ons niet te snel verteederen over de slachtoffers van de slechte zaak. Wij moeten de reactie op de epuratie voorzien. Zooveel collaborateurs als Europa telde, met schuld verschillend van massamoord tot louter délit d'opinion, berechten op korten tijd in de atmosfeer van de bevrijding, dit moest gebeuren en kon onmogelijk goed worden gedaan. Het onvermijdelijk gepleegd onrecht zal zich wreken. Wij moeten dat onrecht bestrijden, alleen reeds omdat het onrecht is, maar ons verzet schijnt de reactie te steunen en verhaast ze ook werkelijk en dat willen wij niet. En toch moeten wij opkomen voor spaarzaamheid met bloed. Het gaat rechtstreeks om de kern van onze levensbeschouwing. Tijdens de bezetting leerde een slachter een jong meisje kennen, met het gevolg dat hij zijn vrouw beu werd. Hij vermoordde ze, sneed ze vakkundig in stukken, verbrandde het klein vleesch en het hoofd in zijn kachel en wierp de groote stukken in het struikgewas. Deze vakman werd niet terechtgesteld. Hij zit voor gansch zijn leven rustig en veilig in een onzer belgische gevangenissen. Zoo zijn onze rechtsopvattingen. Past in dit kader het in den rug neerschieten van blinden en dwazen, die te goeder trouw in den waan hebben verkeerd hun vaderland en Europa dapper te dienen? De nazis vermoordden de Joden omdat zij tot het verkeerd ras behoorden, Russen omdat zij behoorden tot het verkeerd regiem, Polen omdat zij zichzelf niet konden regeeren. Geheel Europa door roeiden zij hun actieve tegenstanders uit, tien tot vijftig voor één Duitscher. In het dorp wonen waar de veemgerichters van Heidrich gelogeerd hadden, volstond om te moeten sterven. Gerard Walschap in Berlijn in 1941.
Het ziet er logisch uit dat wij dat alles in volle munt betaald zetten, maar is dit niet het stelsel bestendigen volgens hetwelk overwinnende regiemen om de beurt hun tegenstanders dooden, een internationale vendetta zonder einde? Het verschil tusschen ons en hen mag niet zijn dat zij tien en meer lijken eischten voor elken doode en wij maar een, maar dat onrecht pleegden en wij recht, dat zij moordden en wij straffen, dat zij straften om te pijnigen en wij om in rechtvaardige barmhartigheid inkeer en beternis mogelijk te maken. Ons is het leven heilig. De salvos knallen, ons geweten knaagt. gerard walschap.
Hier en daar in zijn redenering vergaloppeert Walschap zich. Stefaan Laureys werd natuurlijk niet veroordeeld omdat hij zijn ouders te hulp was gekomen, maar omdat hij aan het Oostfront had gestreden. En Borms was geen vijfenzeventig, hij zou twee dagen na zijn executie achtenzestig zijn geworden. Maar de strekking van de tekst is duidelijk: de terechtstelling van idealisten met een (volgens hem) beperkte of verwaarloosbare verantwoordelijkheid is op grond van de humanistische principes van onze geavanceerde beschaving niet goed te keuren. Walschap stuurt de tekst ter beoordeling aan zijn vriend Marnix Gijsen, die al van voor de oorlog in de Verenigde Staten verblijft, en hoopt dat de instemming van Gijsen het gemakkelijker zal maken om de tekst ergens gepubliceerd te krijgen. (‘Aan U alleen uit te maken of en in hoever gij kunt meewerken aan de publicatie van dit stukje’.Ga naar eind13.) Maar Gijsen ziet het helemaal anders. Op 10 mei 1946 laat hij Walschap weten dat hij geen medelijden heeft met Borms.
‘Ik kan je gedeeltelijk bijtreden in zake B. Ik vind het ongepast een oud man terecht te stellen al had het mij niet kunnen schelen dat ze Pétain hadden gefusilleerd alleen om te bewijzen dat ouderdom geen excuus voor lafheid en verraad is, (veeleer een bezwarende omstandigheid). Als de Staat sterk is moet hij ook kunnen genadig zijn. Maar als je het zondenregister van B. opmaakt dan volg ik je niet meer. B heeft, zoo las ik althans in den oorlog, honderden jonge lui aangezet te gaan vechten op het Oostfront. Tientallen zijn dank zijn dom fanatisme gestorven. Duizenden werklieden gingen om zijnentwille naar Duitschland enz. Wordt dat allemaal uitgewischt door zijn ‘idealisme? (...) Ik kan geen traan storten voor een man die ons niet alleen politiek maar ook | |
[pagina 8]
| |
naar den geest heeft verraden, met zijn ouden poot op te heffen voor den Hitlergroet en al goed te keuren wat dat schuim der menschheid verrichtte. Wat is het leven van een knul lijk B. tegen dat van de miljoenen sukkelaars die in de gaskamers stikten. Laat ons dat gauw vergeten, het is de moeite niet waard.’Ga naar eind14.
Walschaps pleidooi wordt nooit gepubliceerd. Een laatste keer komt Walschaps protest tegen de executie van politieke misdadigers tijdens de repressie ter sprake als Albert Westerlinck hem op 8 mei 1948 in een brief vraagt een manifest tegen de executies te ondertekenen. Eind 1947 hebben Walschap en Westerlinck een maandenlange felle polemiek afgesloten over Walschaps uitgesproken en combattieve vrijzinnigheid. In de loop daarvan heeft Westerlinck in een artikelGa naar eind15. enkele kenmerken van ‘de’ humanist opgesomd en daaruit geconcludeerd dat Walschap er geen is, wel integendeel: dat hij prikkelbaar, overgevoelig en egocentrisch zou zijn. In een prompt antwoord op de brief van Westerlinck meldt Walschap op 10 mei 1948 dat hij het manifest ‘veel te slap geschreven’ vindt. Hij dringt aan op een verantwoording die consequentie in de opvattingen over de doodstraf zou eisen, opdat politieke misdadigers niet zwaarder zouden worden gestraft dan misdadigers van gemeen recht. Zoniet zijn de executies ‘moorden met een schoon politiek voorwendsel’. Liever zag hij echter niemand terechtgesteld, niet om een logische reden, wel om ‘de vreugde om een onredelijke barmhartigheid die voor mij van grooter sterkte getuigt dan het redelijke recht’. ‘De onaanraakbaarheid van het menschelijk leven is een grondslag van onze westerse en van elke beschaving,’ schrijft hij nog. Het is in het licht van deze overtuiging dat hij de executie van August Borms afkeurde en nu een beetje wrang (tegen Westerlinck) en ontgoocheld terugkijkt op zijn eerdere protesten, waarvan er niet één naar buiten is gekomen. Nu verwijst hij er wel naar: ‘Ik heb met een tekst van mijzelf, vijf regels getypt op briefpapier met mijn naam er op, een zelfde ernstige poging gedaan reeds in Augustus of Juli '45 en de lafheid van de hooggeplaatsten heeft mij doen mislukken. Noteer dat ik toen zelf hakenkruisen op mijn gevel had gekregen, aangevallen werd in weerstandersblaadjes en als ambtenaar nog altijd geschorst was. Indien ik dus geen humanist ben, laf ben ik niet en indien ik prikkelbaar en overgevoelig ben en egocentrisch, ik doe iets voor anderen die door iedereen in den steek worden gelaten.’Ga naar eind16.
Als men ziet wat het Borms-gedicht voor Elsschot teweeggebracht heeft, mag Walschap misschien van geluk spreken dat allerlei omstandigheden de publicatie van zijn pamflet en de Borms-tekst verhinderd hebben. Het had in de zo al precaire situatie na de bevrijding de misverstanden kunnen versterken en sterk in zijn nadeel kunnen uitpakken. Tot het tegendeel wordt aangetoond met oorspronkelijke en betrouwbare gegevens zijn er echter geen aanwijzingen dat Walschap in woord of daad de ideologie van de Nieuwe Orde genegen zou zijn geweest. Mededogen voor misvattingen komt voort uit een barmhartig humanisme dat Walschap zijn hele leven, van in zijn vroegste tot in zijn late werk, heeft uitgedragen. |
|