De Vlaamse Gids. Jaargang 79(1995)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Christine D'haen Gedichten Graf voor Ghislaine M. obiit - In deze kleinste stad kwam ik haar tegen, aan Onze Lieve Vrouw. ‘Een laatste kans, zeer klein.’ ‘Kan ik iets doen?’ Zij lachte guitig: ‘Iets heel erg moeilijks?’ Maar zij vroeg het niet. In deze kleine stad kwam ik haar tegen, dit keer, de laatste, in mijn straat. ‘De dokters kunnen niets meer doen.’ God ziet: ‘Kom, drink een glaasje wijn.’ Ik vraag het niet. [pagina 26] [p. 26] Uit Twaalf Douzains I Als Tijd was, zaten, praatten wij, zo lang tijd was: over de dood. Tijd had alles, maakt tijd, aan tijd bestaat steeds meer. Je bent een babytje, nu schreit je stemmetje natuurlijk nog, je bent er pas. Eén ogenblik word ik in zijn, wist ik, altijd wist ik mijn wortel dáár, hier nu moet uitgerukt, uit aardes voet: het oog en brein, nog zo verrukt blijven; wat was blijft, zijn wij 't niet geweeste kwijt? Als Tijd was, zaten wij, zo vol geluk, en praatten over 't gedicht: dat daar de tijd, door ons geteld stolt, fonkelt, van al 't niet geweeste zwelt, dus zitten wij daar samen nu zoals wij zaten. Zurbarán Hiëronymus met Paula en Eustodrium Washington [pagina 27] [p. 27] II Wenen, wenen deed ik, schreef zij, toen mij bleek: Geluk verloren met wie 't was, voor mij alleen. Liefde was zien, ik zag. Zo dag zo nacht. Het Feit. Mijn lot een schot van liefdes god. De vrouw van Lot. Geluk? Het Ongeluk. Werd ik geroepen? Doem. Ik keek niet waar hij keek, zo ver keek hij van mij. De Tijd verging. De Tijd stond stil. Oud man werd hij. Zijn gloed bewaard in bloei van mijn fossiele bloem, gerold in bloed de slang van ongesmaakt genot. Was 't Clytia niet, tellend de Zonnestap, van Tijd vermoeid: een God die toch vermomd ontmomd verscheen? Visioen te waar voor haar, 't verklaarde brein bezweek. Poussin L'Empire de Flore Dresden Vorige Volgende