De Vlaamse Gids. Jaargang 79(1995)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Hans van de Waarsenburg Gedichten In exilium In exilium leest hij, of de dominee zelf Voorbij komt, de hand zijn schouder raakt De troostende god op zijn tong legt, maar Geen wijn om te gorgelen, te spoelen In exilium slijt hij taal, slijpt hij De vluchtpaden van herinnering, zand Wegen misschien, onbestemde klei en Achterlatende schaduw, schemerroes In kleur gewassen vragen, die als lauwe Muziek telkens opdoemen, vervagen tot Karig zelfgesprek en handen waarin Witte maan stamelt, springtij aarzelt. [pagina 14] [p. 14] Zeezang De lijnen liggen vast, de boot maakt vaart Tegen de voorplecht spat tijd in schuim Hij drukt een kinkhoorn tegen het oor Hoort waterslag in dubbelspel Op deinende golven spuugt hij in het Rose van de schelp, likt de rand Draait zich naar verwaten land Ruis en gruis terwijl verte - In alle windingen teloor bekent hij Adem en zingt dorstig zijn zeezang Met lippen vol zout en zoet, wuift hij Haven, zeildoek en hand tegemoet. [pagina 15] [p. 15] De tijd is heen Geen koningsgraf onder dit zand Maar je kist met rozen bedolven Daarna de steen, gebeitelde Bertus Blindzanger en harpenaar, daarna Je handzachte stem die zo stil Schemert in herinnering, aan dat Mastbos van schuldig zwijgen En sombere glazen wijn. Toch leefde De kus op je lippen, tastte je In schaduw naar licht, lasten Gaf je prijs, zonder zicht Bleef het gedicht, je verre thuis. [pagina 16] [p. 16] Lest land Een tenger schip in de lendenen Een tegenstelling in het zicht Van een bocht in de rivier Het schiereiland dat beweegt Dat stil ligt in de ruimte Van een koffer die hij tilt Buiten grenzen, buiten avonden Een hand die niet kordaat raakt Aan licht. De bark laadt gezicht Vol rimpelpaden, stoffige zakdoek Die kraakt van snot en kalk Geen zeil om te hijsen, de angst Terwijl lippen spijtvol aarzelen Staat hij op leunend water. Wie daar Draalt wordt vergeten en gaat Nimmer scheep, neemt de Digitalis Route waar het gemoed raakt in Geurig okselvet, beendermeel En komt nooit oud gelaat nader Lest schiert en geeft niet prijs. [pagina 17] [p. 17] Laat me Laat me rusten in de lagune Waar palmen buigend, buigend Bijna in het water vallen Laat me op dit strand Zandkorrels tellen Het licht verlopend De dag zien vergaan Tot harige pruiken Van kokosvezels Laat me in vergeten Bestaan, in dit zand Van gewiste stappen Wrijf de oliën teer In het wondvuur Van mijn reizen Laat me de vissers In hun golvende boten Gitaar spelend Laat me die dagen Koesteren in je ogen De schemer van je kussen. [pagina 18] [p. 18] Bomen Altijd zijn er de bomen Ze huizen in hoofden Als kruinen in de wind Ze waaien in nesten De nerf van herinnering Hun ademloos verhaal In turf, in carboon Zwarte bomen versteend Schors verzwijgt tijd Huid is een stilte Een traan in het water Van de regen, ach De bomen, ze sluimeren 's Nachts, rukken Aan dromen, trekken hun Wortels uit het bestaan Kantelen de hoofdtooi Verzwijgen het vergaan De bomen, de bomen In nacht zo nabij Bezingen hun bladerzee Schepen je in stroom Van wind, en lezen mij: Ik heb je zo bemind. Vorige Volgende