De Vlaamse Gids. Jaargang 78
(1994)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
VoorhoudingFederico Mompou of Frederic Mompou, Spaans of Catalaanse pianist, componist, die drie jaar na zijn dood in 1993 zijn eeuwfeest beleefde. Een schuwe, geestige man, blozend van verlegenheid, het meest op zijn plaats als eenling in een drukke stad, Barcelona met name, of als mysticus à la Nescio in een eenzaam landschap waarin vogels en boerenkarren meedelen in de harmonie der sferen. Trad als pianist ooit op in Nederland, in een klein zaaltje De schelp genaamd, het symbool van de pelgrim. Hij was toen net getrouwd met de jonge pianiste Carmen Bravo, die hem weer zelfvertrouwen gaf in de rumoerige wereld en zijn stille muziek, op het onhoorbare af zou Oscar Timmers schrijven, als hij in zijn roman De Poolse vlecht een pianist in Warschau, bij wijze van troost, als toegift, een part uit Musica Callada laat spelen. Verstilde muziek, klinkende eenzaamheid, het zijn de woorden die Juan de la Cruz in het aardedonker van een kerker in Toledo schreef om te overleven.
In Nederland wordt de aandacht, de liefde voor Mompous tegelijk oerspaanse en universele muziek voor piano, zangstem en koor steeds groter. De dichter onder de componisten, zo is hij wel genoemd. Daar kan men het antwoord niet schuldig op blijven. | |
[pagina 28]
| |
Mijn grootvader van moederskant
had een droom van een fabriek:
hij maakte klokken, dorp voor dorp.
Wie door Europa reist maar verder
moet ze nog altijd horen luiden.
Een kerk zingt over de velden,
verzinkt in een meer of de zee,
waakt over de dood, het leven
en heeft nergens meer de tijd.
Ik speel piano en ben bang.
Niet zolang het duurt,
dat gaat goed tot beter.
Maar de mensen in de zaal...
na afloop moet ik ze te woord
staan en wil ik naar buiten.
Ik zal de straat op als
een kind, wil niemand zijn.
Zonder mensen gaat het best.
| |
[pagina 29]
| |
Thuis open ik mijn vleugel.
Ik tast de toetsen af.
Grootvader staat me bij.
De klok moet duurzaam klinken,
veraf en tegelijk dichtbij.
Er zal een bron zijn van metaal.
Ik vind het noot voor noot:
fis - c - es - as - d
Dat is het, dit is mijn akkoord.
We komen bij elkaar. Een hok.
Op de zolderwand een spreuk:
Ik wacht wel op de Heer, geduld,
hij kon eens nederdalen.
Deze kluis is nu van ons.
Wij noemen dat de hermitage.
Beethoven mag als kop aanwezig
zijn. Job is dat van nature. Stil
verlangen en wie weet waarnaar.
| |
[pagina 30]
| |
Zagen zagen wiede wiede wagen
de brokstukken van Sint Jan.
Die van boven zagen goed,
die van onder net zo goed.
Aan het wouwtje geef je voer:
mooie eikels en wat brood.
Voor vanavond brood met peren
en voor morgen peer op brood.
Of brokstukken van Sint Jan.
Chatunga. Dé, nee míjn zigeunerin.
Niet uit het zonnige zuiden, nee
maar uit het verre oosten verzeild.
Onontkoombaar weg in de mist,
geen kleppers en geen ruches,
een rauwe stem, een valse lach.
Steppen hoor ik, oerbos zie ik
in de wilde golven van haar dos.
Zo nabij bijkans bij de hand.
| |
[pagina 31]
| |
Ik ben ontdekt, ik ben gezien.
Bankier ontvangt mij in zijn huis.
Salon. De hele wereld is aanwezig.
Nu nog spelen op de duurste vleugel.
De beroemde dichter spreekt mij aan:
Charmes, heb ik dat aan u te danken?
Hij schreef een bundel toverspreuken.
Ik wist het niet en deed het ook:
mijn charmes en ik speel ze nu.
Een rondje lopen om de kerk,
het steegje in, een patio betreden.
De fontein. Klinkklaar. De klok.
Een nieuw landschap is ontstaan.
Dwars door de stad heb je mij lief.
Ik bloos en bloos als nooit tevoren.
Geluk als oponthoud in droefenis,
gestilde honger om het werk te staken.
Opnieuw beginnen. Op de bronnen af.
| |
[pagina 32]
| |
We zetten een gedicht op de vleugel:
een lied over een gestorven meisje,
bedolven in een zee van bloemen.
Jij en ik, we tasten naar een interval,
onverwachte wending, onherhaalbaar,
waar we nooit genoeg van krijgen.
Gevonden. Zo val ik in je armen.
Stormen de straat op. Uit volle borst.
Een treurig lied. Zijn er dolgelukkig mee.
In het bos van Apollo zingen
de bomen op hemelse wijzen,
de woorden komen van ons.
De hoge en de lage takken
nemen het omspannend oktaaf,
ze doen het niet voor minder.
De onbestemde takken binnenin
raken in zweefstand daartussen:
je hoort er een kwart of een kwint.
| |
[pagina 33]
| |
Wie zou u willen zijn? Mijzelf.
Waar zou u het liefst willen leven?
In de eenzaamheid van grote steden.
Wat is uw lievelingsbloem? Ik weet
alleen dat ik niet van orchideeën hou.
Wat is uw lievelingsvogel? De barmsijs
want die gaf mij mijn Trieste Vogel in,
de zangvogel van mijn vader die het niet
verder bracht dan drie iele nootjes.
De meesterproef: zonder omwegen
op geen doel af, het onhoorbare.
Eenzaamheid doen klinken als een klok.
Een beleving tussen zee en bergen,
de ramen open en weer dicht,
dezelfde toverspreuken eindeloos
herhalen en ze zijn nooit hetzelfde,
een bouwput met verrassend aardewerk.
Die last tot het einde blijven dragen.
fis - c - es - as - d
dat is mijn slotakkoord
| |
[pagina 34]
| |
Mompou aan de piano, Foto de Colita, 1978. Origineel: Archief Mompou, 18 × 20 cm.
|
|