De Vlaamse Gids. Jaargang 78
(1994)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 52]
| |
Leren Lezen
| |
[pagina 53]
| |
nalen toch steeds dezelfde voorgekauwde kost opgedist krijgt. Daarbij, elke geslaagde vrouw die van actieve bifidus leeft en haar geprovitamineerde kapsel bij herhaling zelfbewust in het gezicht van haar mannelijke collega's zwiept, begint haar boodschap met ‘ik’. Dat werkt namelijk de identificatie in de hand. Vandaar: ‘Ik zie wat ik wil... ik lees het wel!’. Of het ook nog iets betekent, wie maalt daar nu om! Het gaat om creativiteit in de omgang met taal, het uitdragen van de boodschap in zo weinig mogelijk woorden. ‘Lezen, leren, leven’. Indrukwekkend. En voor wie het nog niet duidelijk is: de kleine letters. Enfin, klein... Maar let op: bijna vier volle regels, dat zal zo wel het maximum zijn dat je van de lezer van een advertentie mag verwachten. ‘Lezen is leren, weten, denken, praten, lachen, boos zijn, aan politiek doen, muziek maken, plannen maken, reizen, mensen zien en... leven.’ Lezen is praten? Lezen is boos zijn? ‘Wat is lezen toch plezierig!’ Ik zal u vertellen wat er gebeurd is: een minister heeft beslist dat er aan ‘leesbevordering’ gedaan moest worden en een ambtenaar heeft de opdracht gekregen dat in de praktijk uit te werken. De ambtenaar heeft een bedrag met zes nullen dat hiervoor was vrijgemaakt aan een reclamebureau uitbetaald voor een campagne ‘leesbevordering’ in dag- en weekbladen. Hoe zou je dat nu anders aanpakken? Het reclamebureau heeft een copywriter gehonoreerd voor wat ideeën, diepzinnigheden en slogans met uitroeptekens, en heeft die in een aantal dag- en weekbladen laten afdrukken. Klus geklaard, iedereen heeft gedaan wat van hem verwacht werd. Of heel deze campagne één potentiële lezer ertoe gebracht heeft een boek (meer) op te pakken of (voor het eerst) door een krant of tijdschrift te bladeren, of hierdoor hoegenaamd iemand op de weg naar de bibliotheek of de boekhandel is gezet, of deze werkwijze (wie weet) iemand dé ontdekking van zijn leven bezorgd heeft, zijn vragen die niemand hierbij relevant heeft gevonden. Ik zou ze nochtans eens graag kunnen tellen, de lezers die Vlaanderen met dit geld rijker geworden is. In Nederland... (daar heb je het weer: in Nederland doen ze altijd alles beter). In Nederland subsidieert het Ministerie van WVC sedert 1991 de Stichting De Literaire Salon, die inmiddels in 50 bibliotheken 800 belangstellenden bijeen heeft gebracht voor een cursus Moderne Nederlandse Letterkunde. In een nieuw leesbevorderingsproject ‘Broodje Literatuur’ gaan docenten in bedrijven in vijf afleveringen lunchpauzelezingen houden. Niet zelden leiden deze initiatieven tot het ontstaan van leeskringen. ‘60% van de deelnemers is het afgelopen jaar gemiddeld bijna 5 uur per week meer gaan lezen. Bij ruim een derde is dat ten koste gegaan van het kijken naar televisie’, staat in de folder van De Literaire Salon (Mosselbank 10, 2317 MD Leiden, tel. 071-218668). Een folder. ‘Wat is lezen toch slim!’
JB | |
Vertrouw geen vreemden
| |
[pagina 54]
| |
Wie leeft bij de gratie van het rationele argument, wordt daar een beetje stil van. Waarna een dubbelzinnige vaststelling zich opdringt: dat er misschien toch twee keer honderd redenen op te noemen vallen om blij te zijn met deze boekjes. Althans, bijna. Er staan dus écht wel mooie gedichten in deze boekjes, dat is het probleem niet, en het kan al evenmin de bedoeling zijn om hier het apothekersweegschaaltje boven te halen of om lijstjes van omissies of andere overdrevenheden te maken.
De dubbelzinnigheid is dat beide boekjes ook behoorlijk op de zenuwen werken. Dat komt, denk ik, omdat ze me beide al te zéér voor voldongen feiten plaatsen, dat ze me daardoor net iets te hard toeroepen dat ik deze verzen maar mooi te vinden en te consumeren heb maar verder mijn kop moet houden. Het irriteert me dat de samenstellers er zich van af maken door de schouders op te halen, naar zichzelf te verwijzen en te beweren dat er dus maar verder niet hoeft te worden gezeurd. Ik zal het verder, voor de overzichtelijkheid, over het Vlaamse boekje hebben.
Omdat ik nog altijd geloof dat de essentie van de culturele praktijk de discussie is, valt het mij nogal tegen dat Brems en De Coninck voor de ultieme ratio van hun keuze van ‘de 100 beste gedichten’ niets substantiëlers dan hun eigen ‘smaak’ als argument aan te wijzen hebben. Dat is een niet weinig arrogante manier om bij de lezer te komen aanzeilen: wees blij dat wij zo'n fraaie smaak hebben, lees en geniet. Meer zelfs, ze beroemen er zich op dat ze er zelfs méér dan één zouden van hebben, van die smaken. De onderliggende boodschap is: trust me, vraag me niets. En wat misschien nog erger is, is dat ik niet geloof dat zij niet zouden beseffen dat het niet zeer ernstig is wat ze daarover allemaal komen vertellen in hun inleiding, zeker wanneer ze hun ‘nogal gelijklopende smaak’ behoorlijk tautologisch definiëren als ‘dat in de poëzie alles mag, als het maar heel goed is’. Ik bedoel: het is allemaal zo ijl, zo los zand, zo gebabbel om niets te hoeven zeggen. (Vraag: waarom niet?)
Smaak is géén argument en over smaken kan je niet van mening verschillen, laat staan dat je ze zou kunnen vergelijken, waarderen of hiërarchiseren. Van smaak kan je enkel akte nemen. (Ja, er staat één argument in, dat Het huwelijk van Elsschot niet is opgenomen omdat iedereen dat toch van buiten kent - wat ik ten zeerste durf te betwijfelen, en bovendien kan je dat net zo goed zeggen van Melopee van Van Ostaijen, dat er dan weer wél instaat) Het wordt nog bedenkelijker wanneer Brems en De Coninck met enige hardnekkigheid een soort immanentie schijnen te veronderstellen achter hun smaak en voorkeuren en dus hun bloemlezing; de enige boodschap die ze de lezer dan ook mee te geven hebben is: ‘probeert u eens of u het even mooi kunt vinden’. Meer nog, na eerst te hebben beweerd dat hun bloemlezing uiteraard niet objectief is (omdat je nu eenmaal niet kunt volhouden dat objectiviteit bestaat), beweren ze ongeveer het tegendeel wanneer ze alzijdigheid pretenderen en schrijven: ‘Dit is geen polemische bloemlezing waarin één poëzie-opvatting een andere probeert te verdringen’. Nochtans gebeurt dat hier in niet geringe mate, ten bewijze waarvan: de mate waarin hier, bij voorbeeld, alle experimentalisme de deur is uitgeborsteld (hoe graag ik er ook wil inkomen dat die gedichten in doorsnee niet zo ‘goed’ zijn, maar ook dat is dus weer het punt niet, omdat het om het argument moet gaan). Alleen al de omschrijving van het ‘representatieve’ Van Bastelaeregedicht als ‘onbegrijpelijk’ is een niet weinig polemische uitspraak.
Wat het is, is dat het er hier allemaal zo hautain en apodictisch bij staat te blozen, alsof enige minste verantwoording er gewoon niet bij hoeft en het gezagsargument (onze smaak! vertrouw erop!) volstaat. Zoveel voorgewende, maar valse neutraliteit, dat oogt wel erg... hoe zal ik het zeggen... neo-biedermeier? MR |
|