| |
| |
| |
Drie Tegenbeelden
Stefaan Hertman
Pallas in travestie (Londen)
Een man slaat zijn kinderen
Maar bij de National Gallery
lopen de engelen uit en in.
maar in Covent Gardens hal
gaat het geheim van hand tot hand.
Ze is jong en houdt van stegen,
ijzeren bruggen en het roet bij
dronken om vier uur 's nachts.
blote dikkerd uit Ealing,
Pallas hijgt in de radiator.
Daar flitst iets als een lichaam,
getuigenis van doden aan,
vrouwen wier blote warmte
bijna geliefden, mannen die
zweten met gesloten ogen,
wat onbestaande dieren en
niet thuis te wijzen kruid,
inzicht dat naar je kijkt,
gedroogde longen van een fret,
een lijf dat inkijk geeft
als in een eindeloze diepte,
| |
| |
| |
Verloren zoon
tot het voor zijn voeten lag
regen in het bakje voor de kat.
Een volle maan boven de stad;
de wereld wordt een tentendorp.
Zijn stem wordt 's avonds
Insecten branden in het licht.
Vijfhonderd kilometer rennen
een kaars gaat op na middernacht
voorbij de heuvels, boven
Slapend tussen brandnetel en
stinkend bloeiende distel
hoorde hij de stem van wie
Ze zong terwijl het tentzeil
: moeder, dat ik je baren zou.
Er liggen splinters in de tuin,
de wind komt uit het oosten,
ik heb een koffertje met mirte,
brandewijn, gestoofde aaltjes
en een bruid die niemand anders
zijn stem spreekt in het rottend
bot van een gespieste kraai.
En hij gaat zingen in cellen,
hij gaat zingen in tenten,
hij gaat zingen in toiletten
tot het bloed de wijn vervangt.
Een olielamp staat op de vloer.
Het is de dorsvloer van het lichaam,
het is de olie van de tijd.
Een bijna tijdgenoot stapt nu
los door zijn huid, gaat door
zijn aders en zijn spieren binnen.
Hij bedelt voor die ander.
Angst ruilt voor krentenbrood,
boekweit voor een allegro.
Daar bij het huis, ver achter hem,
zitten de vrouwen bij de oever van
het meer, hun benen open, ze spoelen
zich van binnen uit, spoelen zich
zuiver tot een bruid voor al wie
De timmerman slaapt met de bever;
de herder met de loopse hond.
Maan in zeer kille regen.
Een joods geraamte komt er,
en palet, zijn griffel en
de stinkende lakens van zijn bed.
Zo is het, zegt hij tot de jood.
is gezien; die loopt toch
| |
Tegen-Bruid (Antigone)
de geur van kerkhofgrond,
kleverig linnen waarop twee
salamanders met opengeritste
vleugels worden, en dat de
doet speeksel op haar voet.
Denken aan die onmogelijke overtocht
op een boot met leer en olie,
alleen dat doet haar goed.
Ze slaapt op doorgebroken stenen,
| |
| |
nee zeggen aan de weegschaal
een kind dat bloed opgeeft
en een broer die, wat asse
niet te na gesproken, haar
de dood in tegenrichting lopen
naar hun vader in de hel.
Ze zal het beddegoed naar
zodat de vlekken zichtbaar zijn
een helderziend geslacht;
haar vel brandt van weerbarstigheid,
ze gaat op weg, maar ondergronds.
Ze wringt zich uit de armen
botst op de argeloze lierspeler en zijn vrouw,
spuugt in de ogen van wie huilt.
Dan gaat ze liggen, onbedekt.
De wolven pissen op haar lijf.
|
|