heeft geschilderd. Bij het eind van de oorlog, in '45 stelt Francis Bacon voor het eerst sinds elf jaar weer ten toon. Zijn oorlogssuite en vooral de ‘Three Studies’ maken furore. En deze keer keldert Bacon zijn pas verworven faam niet en wordt ook zijn volgende expositie een voltreffer. In '46 schildert hij ‘Painting’, dat de mens letterlijk in de slagerswinkel situeert. Andermaal sensatie. Maar de doorbraak is definitief wanneer hij in '48 zijn indrukwekkende serie ‘Screaming Popes’ aanvat, naar het portret dat Velasquez in 1650 had geschilderd van paus Innocentius X. Twintig jaar lang zou Bacon nieuwe versies brengen van zijn ijzige en in een ijzingwekkende schreeuw gestolde prelaten. Met zijn furiën had Bacon het blikveld geschilderd van de stervenden. Als brancardier had hij de oorlog ervaren als een slachthuis, met onherkenbare lichamen. ‘Iedereen zou zich scherp bewust moeten zijn van de catastrofe die elk moment van de dag om de hoek loert’, zei Bacon. Het publiek herkende zijn aangrijpend verslag van de dodendans, ook al was de schilder een autodidact, zonder enige academische vorming. Bacon schilderde met bezetenheid en in één van de meest opzienbarende ateliers van de XXe eeuw, wadend in een woelige papierzee, muren en meubels van zijn appartement gebruikend als mengpaiet. Zijn gevecht met de materie beschreef hij ooit als volgt: ‘Ik wou dus een portret maken van iemand en ik gebruikte een dikke borstel en veel verf en die bracht ik heel vrij aan en op het eind wist ik niet meer waar ik mee bezig was en plots klikte het: het werd precies het beeld dat ik wou vastleggen. En soms gebeurt het dat dat toevallige ding iets veel dieper oplevert dan wat ik aanvankelijk had gewild. En soms probeer ik zo'n toeval nog te verbeteren. Dan verliest zo'n werk alles. Aangezien mijn schilderijen volledig toevallig zijn en ze gewoon niet overeind staan tenzij ze toevallig
zijn, hoe zou ik het toeval kunnen herscheppen?’ De conclusie dat alleen het toeval van reële betekenis is en zoveel sterker is dan de menselijke wil lijkt Bacon te delen met zijn iets jongere tijdsgenoten van Cobra. Het is een conclusie die allicht terugvoert tot de ontwrichtende oorlogservaring en ze is beslist verwant aan het existentialistisch levensgevoel. Dat de pathetiek van Bacon de tand des tijds overleeft zegt even veel over de tijd als over het genie van de schilder die zijn grijze figuren en psychologische portretten isoleert in een dramatische leegte: een ontvolkte hypothetische ruimte die hij meestal monochroon en met een uitzonderlijk kleurgevoel definieert. Bij zijn overlijden wees Bruce Bernard in ‘The Independent’ op het belang van het religieuze in het werk van Bacon. ‘Men zal zich herinneren, schrijft hij, dat de kusntenaars die Bacon het meest bewonderde hetzij religieus waren, hetzij het religieuze een belangrijke plaats gaven in hun werk, zoals Rembrandt, Michelangelo en Velasquez. Of het waren kunstenaars die de godsdienst hadden opgegeven, maar een sterk religieus temperament hadden bewaard, zoals Van Gogh, of schilders met een uitgesproken zin voor sociale moraliteit zoals Seurat.
Degas, Duchamp en Picasso waren uitzonderingen maar misschien hebben die al bij al nog het minst verwantschap met Bacon. Zijn favoriete dichters, Eliot en Yeats hadden eveneens sterke neigingen tot het religieuze en het metafysische. Bacons diepte van gevoel had de spirituele intensiteit nodig van het klassieke beeld, vandaar zijn Crucifixion.’ Men kan de aantrekkingskracht van roomskatholieke thema's in verband brengen met zijn jeugd in de Ierse hoofdstad. Ierland was voor Bacon tegelijk een traumatische herinnering én belangrijk voor zijn schilderkunst. Ook zijn homoseksuele geaardheid ervaarde Bacon als traumatiserend. Tegen Gray Gowry, een intieme vriend in de laatste levensjaren, zei Francis Bacon dat zijn homoseksualiteit een teistering was. Het is bekend dat hij telkens weer hevige astmaaanvallen kreeg wanneer hij Lucian Freud ging bezoeken. Tegelijk was zijn affectief leven getekend door twee drama's: de dood van zijn minnaars Peter Lacey op de opening van de grote retrospectieve in de Tate Gallery in 1962 en, dertien jaar later, de zelfmoord van George Dyer bij de vernissage van de overzichtstentoonstelling in het Grand Palais in Parijs. Dyer had bovendien eerst nog Bacon bij de politie aangeklaagd wegens drukgebruik. Gowry schrijft dat Bacon precies omwille van zijn seksuele geaardheid weigerde mee te werken aan een biografie. Veel vrienden had Bacon overigens niet, al was hij een flamboyant drinkebroer en hing hij jarenlang dagelijks in de kroeg. Eén van de weinige uitverkorenen was Muriël Beicher, de waardin van de Colony Room, waarvan Bacon stichtend lid was. Zij betaalde de meester ooit tien pond per week om rijke klanten mee te brengen. Ook haar portretteerde hij verschillende keren. Hij noemde haar zijn moeder en zij sprak over hem als haar dochter. ‘Ik ben elke dag jarig’ antwoordde hij toen werd geïnformeerd of er