kenweefsels echter, is ONzegbaar.
Iedere klankeenheid wordt beheerst door verlangen naar de stilte, het zwijgen van het Grote Geheel.
De koude, obsessieve klankstromen van Gaston De Mey zijn de onbegrensdheid van de stilte. De onbegrensdheid van zijn taal.
Stiltebeleving in het klankteken. Of klankaanschouwing in de stilte. Alles is weerkaatsbaar. Alles is symmetrie.
De structuren van de schepping zijn tot in het oneindige herhaalbaar. Door hun herhaalbaarheid zijn ze tot ln het oneindige identificeerbaar.
Als men tot de structuren van de schepping doordringt en hun spiegelingen op een bewust niveau kan beleven en herkennen, overvalt ons de repetitie, de symmetrie, als een betovering, als een bezwering. De structuurwindingen van de kosmos zijn van een adembenemende herkenbaarheid.
Geringe verschuivingen in de glyfische opbouw van Gaston De Meys schilderijen, vaak onmerkbaar als de muzikale bewegingen in de repetitieve muziek, onthullen de uniciteit, de singulariteit van de eenheden in het beeld, terwijl het geheel tot in het oneindige voortschrijdt, een verwevenheid en een polariteit scheppend tusen de delen en het totale beeld.
De aanraking tussen het geringste en het grootste, tussen het deel en het geheel, is steeds de wezenlijke eigenschap en de trilling geweest van ieder waarachtig kunstwerk.
Oneindigheidsbenadering - in bewuste of onbewuste vorm - lijkt me de bevrijdende potentie van alle leven, zijn bron, zijn doel en zijn immanente ZIJN.
Symmetrie is niet alleen herhaling van structuren, architectonische vormgeving of gelijkenis. Ze is ook verandering, METAMORFOSE, overgang van een zijnswijze naar een andere zijnswijze.
Het onbegrensde spel van de taaltekenbanen in het werk van Gaston De Mey is de stroom van de metamorfose: de oneindigheidsbeleving, waarin de eenmaligheid van ieder teken de potentie heeft zich uit te breiden tot het geheel, en het geheel te zijn. In deze spankracht tussen uniciteit en universaliteit, tussen dichtheid en ijlheid, schuilt de beeldende en inhoudelijke kracht van deze kunstenaar.
70.000 jaar kunsthistorie strekt zich achter ons uit. Het lijkt onvoorstelbaar, en toch evolueerde het kunstwerk niet. Niets veranderde. Niets kan ooit veranderen. Ook tussen de rotskrassen, de gleuven, de glyfen, van de aanvang en de zwijgende taaltekens van Gaston De Mey is geen intentioneel verschil. Ze zijn hun eigen geheim, hun eigen onzegbaarheid. Dit is hun metamorfose.
Door zijn axiale beelding en zijn geometrische grondvormen is Gaston De Mey steeds gerangschikt bij de Constructivistische abstractie, een noordelijk geaarde, strenge schilderkunst die na de Tweede Wereldoorlog in Vlaanderen tot een bijzonder hoge bloei kwam. De schilderkunst van Gaston De Mey is strak, kaal, sober en geometrisch, maar toch wijkt zij deels af van het constructivisme omdat de vorm niet het uiteindelijke decoratieve beelddoel is, maar een wijze, een gedaante waarin de glyfische verschijningen tot elkaar komen om klankstromen te vormen.
Wat zijn deze stromen? Hoe kan een kunstenaar zijn gehele leven met obsessief geduld spiegelingen ontwerpen die tot ver buiten hemzelf reiken, of schilderingen vol tekens samenstellen waarin ogenschijnlijk niets van hemzelf aanwezig is? Of wat drijft deze kunstenaar? Er is iets opofferends, iets ondoelmatigs in deze activiteit, iets dat zich bijna autistisch ontrukt aan de alledaagse wereld, de tijd, het functionele, de wereld van het bezit, het voordeel. Het is als de ontkenning van het functionele dat het alledaagse leven schraagt.
Het waarachtige kunstwerk - en ik ontmoet dit zeer intens in de werken van Gaston De Mey - is de verwerping van de wereld van het nuttige. Het is de ontmaskering van de wereld van het nuttige en de bevestiging van de waarheid van het nutteloze.
Het kunstwerk is wat het is. Het is het ZIJN. Het betekent niet langer iets. In de wereld van het doelmatige en het nuttige, is geen ZIJN. Er is slechts betekenis, slechts functie, functie die niet alleen het ZIJN onmogelijk maakt of bedreigt, maar zelfs ontkent.
Ik vermoed dat dit de drijfkracht is van Gaston De Mey: de ontoepasbaarheid van het kunstwerk, de onnuttigheid, geen voordeel schenkend in de systemen van volstrekte leugen.
Zelfs de decoratieve toepasbaarheid die in abstracte kunst vaak wordt nagestreefd (en er de zwakheid of het gevaar van is), is in deze kunst afwezig.
Voor Gaston De Mey onttrekt het kunstwerk zich aan de nuttigheids-