instrumenten van God's toorn. Bijbelfragmenten met sporen van dierenliefde werden op zeer verdachte wijze geïnterpreteerd en geneutraliseerd. Van de luis werd bijvoorbeeld gezegd dat ze door God geschapen werd als aansporing tot properheid. In het begin van de achttiende eeuw is een langzame kentering op gang gekomen tengevolge van een verschuiving in het denken; de religie moest wijken voor een meer wereldlijk denken. De wrede behandeling van dieren geraakte toen over zijn hoogtepunt. Gevechten tussen dieren (bv. hanengevechten en bullebijten) waren een van de gewoonste vormen van vermaak. Keith Thomas haalt talrijke voorbeelden aan van afschuwwekkende spelletjes met dieren, die soms ook door en voor kinderen werden ingericht. Soms waren deze wreedheden gebonden aan seizoensrituelen en veel was gebaseerd op een door de religie aangewakkerde onwetendheid. Ook economische motieven speelden een rol; ganzen werden met de vliezen aan de vloer gespijkerd om ze beter te kunnen vetmesten.
De dierenbescherming kwam vrij onregelmatig op gang. De populaire dierengevechten voor de volksmassa werden geleidelijk verboden, maar de wrede jachtrituelen van de adel bleven onaangeroerd. De opkomst van het vegetarisme had slechts een kleine invloed op de verbetering van wantoestanden in de slachthuizen.
Ook over de houding van de mens tegenover de plantenwereld vertelt Keith Thomas echt boeiende dingen. Hij analyseert de rol van allerlei planten in het volksleven, speurt naar de diepere betekenis van het tuinieren en onthult hoe dichters en kunstenaars hebben meegeholpen om de schoonheid van onkruid te ontdekken.
Ook over de verloedering van het leefmilieu in het behandelde tijdvak leren we een en ander kennen. Vooral in en rond de steden zorgde de industrie voor stank en lawaai. Een romantisch verlangen naar het platteland was er het gevolg van.
Het verlangen naar de natuur staat boordevol schrikbarende maar soms ook geestige anecdotiek. Alle aangehaalde feiten zijn gebaseerd op Engelse toestanden, maar dat is bij de lectuur niet hinderlijk. Het is een boeiend, zeer vlot geschreven en voor velen goed toegankelijk boek. Bijna honderd pagina's bibliografische noten staan boordevol wegwijzers voor wie een en ander dieper wil uitpluizen.
* * *
Een heel bijzonder historisch thema wordt behandeld in Te gek om los te lopen?, een studie over de collocatie in de achttiende eeuw, geschreven door Catharina Lis en Hugo Solie. Collocatie is de gedwongen opname in een psychiatrische inrichting en dat het probleem ook recente uitlopers heeft is o.a. door het geval Rosalie Niemand aan het licht gekomen. (Zie daarover het boek en het toneelstuk van Elisabeth Marain.)
De twee auteurs hebben duizenden dossiers van collocatiegevallen in de achttiende eeuw bestudeerd. De meeste collocatiedrama's speelden zich af tussen ouders en kinderen en tussen echtgenoten. Afwijkend gedrag, zeker in bepaalde kringen, was erg gevaarlijk, want een groot deel van de opgeslotenen werden om andere dan medische redenen achter de tralies gezet. Vaak werden artsen en lokale bestuurders onder druk gezet en was de collocatie pure willekeur. Dronkenschap, luiheid, achter de vrouwen lopen, persoonlijke wraakgevoelens, rijkeluiskinderen met een drang om als bohemien te leven of die plannen koesterden om met een arm meisje te trouwen: de motieven waren zeer verscheiden. De tijdgeest heeft uiteraard ook een rol gespeeld; de grenzen van tolerantie tegenover ‘afwijkend’ gedrag zijn niet altijd gelijk gebleven. Bijzonder schrijnend waren soms de collocatiegevallen tengevolge van scheefgegroeide toestanden binnen een huwelijk. Zolang een man werkte en zijn gezin onderhield mocht hij haast ongestraft zijn vrouw aframmelen, maar wanneer hij geen zin meer had om te werken en in het onderhouden van vrouw en kroost, grepen vooral de vrouwen uit de hogere standen nogal gemakkelijk naar de mogelijkheid van collocatie om zich van de lastpost te ontdoen. Een hele reeks van familiale of echtelijke problemen werden via collocatieve opsluiting afgereageerd. De rapporten bevatten echter zeer weinig gegevens over de sexuele intimiteit binnen het huwelijk. In sommige gevallen zullen de precieze oorzaken van wangedrag wel achter een sterke vorm van discretie verdoezeld zijn.
Ook over de jeugdcriminaliteit in de achttiende eeuw - o.a. over de vorming van jongerenbendes die zich specialiseerden in winkel- en marktdiefstallen - staan opmerkelijke feiten in het boek.
De toestanden in de gestichten voor krankzinnigen (of voor wie er moesten voor doorgaan) waren gruwelijk. Onthullend zijn de gegevens over de uitbuiting van de menselijke ellende