De essentie van het politiek liberalisme in België
VORIG JAAR verscheen de monumentale geschiedenis van het liberalisme in België, uitgegeven, in een Nederlandstalige én een Franstalige versie, door een pleïade van vakhistorici onder leiding van de hoogleraren Adriaan Verhulst en Hervé Hasquin, in samenwerking met het Liberaal Archief (Gent) en de Paul Hymans-stichting (Brussel) (Het liberalisme in België. Tweehonderd jaar Geschiedenis, Brussel, 1989). Stevig onderbouwde en luxueus gepresenteerde eerste synthese over het onderwerp, zoals het hoort royaal uitgespreid over 426 bladzijden. Prof. Marcel Bots, voorzitter van het Liberaal Archief, achtte het terecht aangewezen om daarnaast een beknopte versie, toegankelijker voor het brede publiek qua stijl en kostprijs, op getouw te zetten en nam het berekend risico om het als een éénmans-onderneming, nog zelf uit te werken ook. Het is een schitterend boek(je) geworden, waarin in amper 63 bladzijden de essentie van het grote broertje geboden wordt. Een groot risico was er overigens niet aan verbonden met een ervaren publicist en erudiete onderzoeker als Marcel Bots, overigens één van de gewaardeerde medewerkers van de collectieve geschiedenis van het liberalisme. Hij is ook een leven lang actief geweest in de liberale familie, zodat er ruimschoots affiniteit voorhanden was om de ideologische mutaties subtiel aan te voelen en om taktiek en maneuvers precies in te schatten met een minimum van inside-ervaring. Dit laatste staat allerminst bijzonder kritische appreciaties en een ongebonden afstandelijkheid tegenover thema en protagonisten in de weg. Marcel Bots heeft een scherpe pen en een onafhankelijk temperament. Ironie en speldeprikken zijn nooit ver weg. De auteur onderscheidt duidelijk de essentie van het bijkomstige en al degenen die het politiek liberalisme echt in een nieuwe richting stuwden op het ideologische of het organisatorische vlak,
krijgen volmondig de aandacht waarop ze recht hebben. Het is een heroïsche en delicate opgave in een wereldje waarin halve goden met echte ‘helden’ cohabiteren.
Bots' boek valt uiteen in zeven hoofdstukken, op chronologische basis. Het eerste schetst de aanloop, de partijstrijd onder Jozef II, eind van de 18de eeuw, toen de Vonckisten, als voorlopers, pleitten voor een parlementair bestel dat de burgerij op eigen vleugels zou laten vliegen; in de Hollandse tijd dook bij ons de term liberaal voor het eerst op om een politieke stroming aan te duiden. In de tweede fase, het unionisme (1830-47), toonde de liberale strekking zich al gelukkig met het afdwingen van een essentieel liberale grondwet, waarin dan wel noodgedwongen aan de liberale katholieken en de katholieke godsdienst als structuur levenskansen dienden geboden.
De oprichting van een formele Liberale Partij in 1846 verliep sneller dan bij de katholieke concurrent. Deze organisatorische voorsprong leverde dan ook in de jaren 1848-84 (hfst. 4) een duidelijk liberaal overwicht op. Deze fase contrasteert wel fel met de lange episode van homogeen katholieke regeringen van 1884 tot 1918. De hele 19de eeuw concentreerde de liberale partij zich op de schoolstrijd. Dit ideologisch punt, onderdeel van een nog breder antiklerikaal programma, was het cement dat in al die jaren de spanningen tussen doctrinairen en radicalen binnen de partij grotendeels onder controle kon houden. Rond concrete punten, zoals de invoering van het algemeen stemrecht, waren deze fracties zo hevig verdeeld dat het in 1887 toch tijdelijk tot een feitelijke splitsing kwam, waarbij de radicalen een afzonderlijke Progressistische Partij creëerden. Na het herstel van de eenheid door Paul Hymans, in 1900, werd een tactisch kartel gesloten met de socialisten, doch dit kon de katholieke meerderheid niet breken.
Tussen beide wereldoorlogen (hfst. 6) veranderde de Liberale Partij haar progressieve taktiek die electoraal niet zo lonend bleek, om opnieuw