monen en wordt de kersverse minnaar wakker met bloed op zijn pik. (...) Maar wie wil er nog dit bloed dat zoveel verschillende lakens besmeurd heeft, dat onder zoveel verschillende douches is weggewassen?’
Alles wordt routine, of is het al van bij het begin. In hetzelfde verhaal antwoordt de ik-figuur haar dochtertje op de vraag wat ze van plan is: ‘Niets. Gaan werken. Eten. Opstaan. Slapen. Wat doe jij?’ Niets loont de Moeite, niets kunnen we plannen: ‘Het is alsof we een tekst opzeggen die iemand anders voor ons geschreven heeft’. Ook terugkijken naar het verleden om daar (‘back to the roots’) iets als een identiteit uit te halen, is onmogelijk. Als Anna uit de debuutroman terugkeert naar het ouderlijk huis in Grimbergen, vindt ze daar geen geborgenheid of herkenningspunten. Het is een onbewoonbaar spookhuis geworden, van onder tot boven vol knipsels, die haar overleden vader daar heeft achtergelaten. Anna wil het bureau van haar vader niet onderzoeken, alsof ze vreest dààr het allicht gruwelijke geheim van haar familie te vinden. Anders dan Lot, weigert ze achterom te kijken om niet in een zuil van zout te veranderen. Maar precies daardoor loopt de postume ‘Vatersuche’ uit op oen impasse. Niet alleen de vader van de hoofdfiguren, ook hun mannen en dus de vaders van hun kinderen, zijn vaak de grote afwezigen. In Moeders schrijft Johan naar vrouw en dochter nog wat brieven uit een of onder exotisch land; in Tante moet de ik-figuur de wiegedood van haar baby helemaal alleen verwerken.
Seks en bloed, maar ook geboorte on bloed, en dus dood. Reeds in Een zuil van zout worden geboorte en dood met elkaar geassocieerd: Anna's kind wordt doodgeboren. Bovendien verwijst de beschrijving van de bevalling naar de doodsstrijd: ‘Ik duw het bloed mijn aders uit. Ik vermorzel de hand in mijn hand. Ik word opengereten, opengescheurd. En dan is er geen pijn meer. Mijn onderlichaam davert tegen de bodem van het bad, mijn tanden klapperen’. Anna zit ‘in een groot zwart gat’. Het verhaal Kinderen gaat over abortus, het verhaal Tante over wiegedood. Als de ik-figuur in dit laatste verhaal thuiskomt na het sterven van haar zoontje, is er bloed op haar jurk: door de vergeefse prik van de spuit in het hart van het kind was er bloed uit dat hart gesijpeld. Bij Hemmerechts zijn de enige baby's vaak grote mannen, zoals in de verhalen Eiland en De halfbroer. Daar projecteert de vrouw een baby in een man: ‘Hij is een tevreden baby die klaarkomt in zijn mama’ en: ‘Hilda valt in slaap voordat Enno naast haar in bed kruipt en de kans krijgt een stukje van zijn lichaam in het hare te steken. Hilda droomt. Ze loopt in de nacht met een baby aan haar borst en de baby is Enno’. Een ander motief is het beschrijven van seksuele relaties die automatisch onvruchtbaar blijven. In Broertje, zusje komen incest en lesbische seks ter sprake, in Eiland masturbatie en ‘parelsnoer’ (klaarkomen tussen een paar borsten); De halfbroer bespeelt een incestueus thema en in Odalisk en De overkant staat voyeurisme centraal. De potentiële minnaar in Bloembakken blijkt een travesti te zijn en in Kip heeft de man een ‘fertiliteitsprobleem’. Alleen in zelfbedachte sprookjes plant het leven zich
zonder ziekte, bloed en dood voort, zoals bij het begin van Tante: ‘En toen ze de volgende ochtend het potje marmelade op de ontbijttafel zette dacht ze: “Straks wanneer ik het deksel oplicht zie ik mijn zoontje zitten, zijn benen opgetrokken tegen zijn borst, zijn hoofd verschanst tussen zijn armen.” / “Dag”, zegt hij dan, “daar heb je lang over gedaan. Ik vreesde even dat je jam zou eten vandaag.” / Het ventje in de marmelade was niet groter dan haar pink. Hij droeg een rode puntmuts, een zwarte pofbroek, lange witte kousen en rode muiltjes’. En in Anna op de blauwe steen wordt de sprookjesachtige wereld van het meisje door het drijvende leven vernietigd. De betekenis van het sprookjesmotief wordt duidelijk in Sneeuw, waar een meisje droomt dat ze danst in de sneeuw en dat de sneeuwvlokken sterren zijn in haar haar en in haar jurk. ‘Net een sprookje!’ Liefst van al zou ze een wiegende sneeuwkristal willen zijn, die de aarde nooit bereiken zal.
Seks is onvruchtbaar tenzij de vrouw een moederlijf met brede heupen heeft. Dat blijkt overvloedig uit de roman Brede heupen, maar reeds in het verhaal Kip heeft de ik-figuur ‘brede heupen’ en in het verhaal Moeders lezen we: ‘Frie heeft de brede heupen en het weidse bekken om tien kinderen op de wereld te zetten’. Laura, de hoofdfiguur uit de roman, wordt als vrouw negatief getaxeerd omwille van haar (te) brede heupen; ze moet van haar autoritaire baas Vincent een dieet volgen ‘met sla, wortels en ontvette ham’ en verder ook nog joggen, zwemmen en oefenen aan het rekwerktuig. Maar anderzijds lijkt ze door haar brede heupen een ideale moeder. De volgende conversatie is veelbetekenend: ‘“Zwangerschap zou jou niet misstaan”, zei Vincent./ “Malle jongen”, zei Laura en legde haar hand over de