Vader Hoste
WAT tot nog toe over Julius ‘vader’ Hoste werd geschreven, behoort grotendeels tot het domein van de hagiografie.
Toen Vader Hoste stierf, had hij zich reeds geruime tijd uit het openbaar leven teruggetrokken. Het werd dan ook vrij spoedig een beetje stil rond zijn figuur. We hebben tot 1974 moeten wachten vooraleer in de sectie Pers- en Communicatiewetenschappen van de V.U.B. een licentiaatsverhandeling werd gewijd aan Vader en Zoon Julius Hoste door de jonggestorven R. Verschueren. Van dezelfde auteur stamt ook het artikel over Hoste in het Nationaal Biografisch Woordenboek (1977) en in het Woordenboek van Belgische en Nederlandse Vrijdenkers (1979).
De herdenking van het verschijnen van het eerste nummer van Het Laatste Nieuws op 7 juni 1888 bracht de figuur van zijn stichter opnieuw in de belangstelling.
Bij het Liberaal Archief te Gent verscheen onlangs een boek waarin voor het eerst een wetenschappelijk verantwoord totaalbeeld van Julius Hoste sr. wordt opgehangen.
Dat als onbedoeld resultaat van dit wetenschappelijk onderzoek dit werk niet in het minst afbreuk doet aan het beeld dat de vroegere hagiografie van Hoste had geschapen en ook niet tot een demystificatie van deze belangrijke voorman heeft geleid, pleit voor de grootheid van een man die een blijvende plaats verdient in de geschiedenis van zijn tijd en die bovendien een paar verwezenlijkingen op zijn actief heeft die hem nog lang zullen overleven.
Het boek is geen biografie en ook geen monografie, het is een verzamelbundel van bijdragen die verschillende aspecten van leven en werk van vader Hoste belichten.
Luc Sieben behandelt in een eerste bijdrage de plaats van Vader Hoste in het kader van het Vlaamse liberalisme in Brussel en in Vlaanderen. Hij toont aan dat hij behoorde tot de nieuwe generatie van flaminganten die in de tweede helft van de 19e eeuw van oordeel waren dat de Vlaamse zaak niet enkel op het culturele, maar ook op het politieke vlak moest worden verdedigd. Na aanvankelijk voorstander te zijn geweest van een derde, Vlaamse volkspartij die voorrang zou verlenen aan het Vlaamse belang om aldus de tegenstelling klerikaal-antiklerikaal te neutraliseren, kiest hij al vlug voor de liberale partij. Toen deze na haar verkiezingsnederlaag van 1884 uiteenviel in een doctrinaire en een progressistische vleugel koos Hoste, die de verdeeldheid in de liberale familie betreurde, ondanks het feit dat zijn spontane sympathie veeleer uitging naar de standpunten der progressisten, voor de Ligue Libérale. Zijn vriendschap met Buls zal hier wel niet vreemd aan geweest zijn. Hoste was immers geen doctrinair. Binnen de Ligue behoorde hij tot de gematigd progressieve vleugel. Zijn keuze voor de Ligue werd hem door tal van Brusselse flaminganten niet in dank afgenomen, doch Hoste legde hun kritiek naast zich neer.
In het kader van het Brusselse flamingantisme stelde Hoste zich op als een pragmaticus die soms eigengereid en misschien niet steeds vrij te pleiten van een zeker opportunisme zijn weg ging, het oog meer gericht op het onmiddellijk haalbare, eerder dan op het verder afgelegen maar daardoor moeilijker bereikbare doel. Merkwaardig genoeg, en in zekere mate hiermee in tegenspraak, verdedigde hij in het kader van de bredere Vlaamse Beweging, vaak het meest radicale standpunt, hetgeen hem herhaaldelijk in conflict bracht met gematigder of voorzichtiger Vlaamse vrienden in Brugge, Antwerpen en Gent.
In een tweede bijdrage belicht Luc Sieben de rol van Vader Hoste in het Brusselse Willemsfonds, waarvan hij (met een onderbreking tijdens de jaren '90) voorzitter was van 1875 tot 1921. Een voorzitterschap dat gekenmerkt was door hoogtepunten en laagtepunten, waarvan meestal politieke oorzaken aan de basis lagen.
De meeste Vlaamse Brusselaars weten dat Vader Hoste ook aan de basis lag van de totstandkoming van de Koninklijke Vlaamsche Schouwburg,