ven van bijvoorbeeld de Antwerpse stadsbibliotheek. En in de Stedelijke Openbare Bibliotheek van Harelbeke, waar ik ook enige tijd geleden een voordracht gaf, zag ik zelfs de mooie vruchten van initiatief. Ter gelegenheid van Europalia-Japan had de plaatselijke bibliothecaris een
geslaagde tentoonstelling in de leeszaal georganiseerd, met allerlei boeken uit en over Japan. Helemaal versteld stond ik van een tweede initiatief van deze boekenman. Hij had namelijk een keurig gestencilde brochure samengesteld, waarin hij eigenhandig de in het Nederlands vertaalde Japanse romans had samengevat van niet minder dan 21 schrijvers van de Japanse moderniteit.
Kijk, dit geeft hoop, precies omdat het actief en origineel aanzet tot systematisch lezen - tot een leescultuur dus.
Na deze opmerkingen over de plaats en de functie van de openbare bibliotheek, zou ik nog wat willen zeggen over de privé-bibliotheek. Zo'n twintig jaar geleden had ik op B.R.T.3 een programma waarin ik, vaak samen met Marc Galle, telkens een gesprek voerde met een niet-schrijver, en meestal een nogal publieke figuur, die wel een verwoed lezer was met een opmerkelijke bibliotheek. Er zaten politici tussen mijn radiogasten - zoals Achiel Van Acker en Theo Lefèvre - acteurs zoals de Nederlander Albert Vogel, en juristen zoals Professor Pitlo uit Amsterdam.
Soms denk ik erover een heruitgave van deze bibliotheekgesprekken te ondernemen. Maar dan slaat mij de schrik om het hart: welke bekende politicus, welke acteur en welke vakjurist kan anno nu zowel met kennis van zaken, met eruditie én belezenheid dus, als gezeten in zijn onschatbare, zelf opgebouwde bibliotheek nog hartstochtelijk over boeken praten?
Ik ben de laatste om het bezit van geestelijke goederen, zoals een schilderijcollectie, een privé-discotheek en een privé-bibliotheek te rekenen tot de mogelijkheidsvoorwaarden om actief te participeren aan een cultuur, die zowel de beeldende kunsten en de muziek als het lezen omvat. Maar enige aandacht en waardering voor boekbezit zou de verdere afbraak van een op zich al hypothetische leescultuur kunnen afremmen, denk ik. Ik besef dat dat, méér dan het hebben van veel geld, het bestaan van mooie, aangenaam in de hand en het oog liggende boekwerken vooronderstelt. Helaas, de uitgevers - de weinige uitgevers van echte boeken die we nog hebben - geven enkel nog mooie fotoboeken uit of boeken over beeldende kunst die ook een esthetisch genot voor de zintuigen zijn. Waar is de tijd dat Mevrouw Manteau het verzameld werk van Karel van de Woestijne in dundruk en gevat in prachtige linnen boekbanden liet verschijnen? Dat niet minder dan vier beroemde Nederlandse uitgeverijen de handen in elkaar sloegen om de verzamelde gedichten van Simon Vestdijk een vergelijkbare uitgave-technische hommage te betuigen? De uitgave van Karel van de Woestijne dateert van het einde der jaren veertig, die van Vestdijk van 1971. Toen de Bezige Bij in 1975 het vierdelige verzameld werk van F.C. Terborgh met keurige linnen kaften uitgaf, bleek dat voor de uitgever een financiële strop. Sedertdien verschijnen vrijwel alle romans en dichtbundels als slordige pockets of deeltjes die, zelfs na normale lectuur uit hun voegen kraken of krullen. Hoe kan men met zulke boeken een materieel en visueel aantrekkelijke privé-bibliotheek opbouwen? Welke weerzin moet de lezer vaak niet overwinnen om van de soms zeer lezenswaardige inhoud kennis te nemen die schuilgaat onder de schreeuwerige plastic kaften, die kennelijk geacht worden beter te doen verkopen!
Met plezier lezen impliceert ook met plezier boeken hanteren en niet hersenloos offeren aan de beeldrage. Ik ben blij dat beschaafde buitenlandse uitgeverijen zoals Gallimard, hun boeken op een uniforme wijze hebben voorzien van een serene kaft, die godlof geen prent, tekening of schilderij te zien geeft.
Daarmee ben ik bij de uitgevers beland. Ik kan ze meteen ook weer verlaten, want over hun vaandelvlucht - om begrijpelijke, zakelijke redenen - is de laatste tijd meer dan genoeg te doen geweest. Hetzelfde geldt voor hun handlangers, de boekhandelaars, die al jaren terecht in dezelfde schrobbering delen. Uiteraard behoren beide voorbereidende schakels te leiden tot de leescultuur, waar wij allemaal om bekommerd zijn.
De vraag, waar ik eigenlijk mee zit is, of men wel ingrijpend kan sleutelen aan datgene wat vandaag niet meer bestaat: een leescultuur.
En bestond die vroeger in overtuigender mate in Vlaanderen? Als men de Vlaamse essayisten uit de eerste helft van de eeuw leest, wordt men weliswaar met bewondering geslagen over de inzichten van deze schrijvers, maar krijgt men zeker niet de indruk dat deze mensen meer dan essayisten van nu, gedragen werden door een algemeen verbreide leescultuur.
Ik neig ertoe te denken dat, aange-