blijft met de werkelijkheid.
- Dat mag allemaal waar zijn, dat gedicht is uiteraard niet geschreven als toelichting bij mijn poëticale opvattingen met de maan als demonstratiemodel. In eerste instantie is het een heel concreet gedicht gewoon over de maan, dat ding dat onveranderlijk in de lucht hangt en zo vanzelfsprekend is datje het eigenlijk niet meer ziet. Tot je op een keer 's nachts in een fraai klimaat op een rotsblok zit en naar boven kijkt. En verdomd, daar is-ie dan, good old moon, groot en rond en roze, precies een perzik. Daar gaat dat gedicht in wezen over, over dat gevoel van verbazing en tegelijk herkenning, haast iets als een thuiskomst. Later komt er dan natuurlijk de brave exegeet, die uitlegt dat dat beeld van de maan voor het autonome kunstwerk staat. Ik vind dat best, ik wil ook niet ontkennen dat die kant van de zaak op de achtergrond meespeelt, dat er meerdere lagen in het gedicht zitten, die er zich als het ware al schrijvend in hebben genesteld. Maar dat is niet de reden waarom het gedicht geschreven is en ik denk ook niet dat het dáárom een geslaagd gedicht is.
- Er zijn veel gedichten, die gaan over het schrijven van gedichten. In het gedicht ‘anoniem’ uit de bundel ‘autopsie/anoniem’ schrijf je: ‘het is iets met denken’ en in het gedicht ‘gedacht’ zeg je: ‘het gedicht is bijna wat je gedacht had’.
- Soms probeer ik in een gedicht inderdaad verantwoording af te leggen van wat ik al schrijvend aan 't doen ben en wat mij daarbij overkomt, maar ook dan is het meestal niet de eerste intentie van zo'n gedicht. In ‘gedacht’, een kwatrijntje, zet ik vier naar de klank verwante woordparen naast elkaar: handhond, huid-huis, vorm-worm, gedicht-gedacht. Ze worden alleen door het woordje ‘bijna’ van elkaar gescheiden. ‘Je hand is bijna je hond’ etc. Dat is niet alleen een woordspelletje. Die woorden gaan iets zeer geheimzinnigs, om niet te zeggen onrustbarends met elkaar aan. In eerste en laatste instantie gaat dat versje over de dood.
- In je poëzie speelt ‘eten’ een belangrijke rol. Reeds in de bundel ‘data: decors’ komt het gedicht voor ‘materiaal voor de zetter’, dat helemaal over eten gaat. Dit gedicht bestaat uit een opsomming, die blijkbaar uit het woordenboek is overgenomen. Het materiaal voor de zetter is taal, het is ook zijn voedsel. Eten staat hier voor schrijven.
- Ik ben in de loop van de jaren welbewust een aantal woorden gaan gebruiken ter vermijding van al te clichématige abstracta. Heel concrete, aardse, apoëtische, zelfs triviale woorden. Woorden die niet al bij voorbaat beladen zijn met het mooie en het hogere. Eén daarvan is dus ‘eten’, dat zeg maar voor leven staat, het zich in stand houden, het niet-dood-zijn. Een ander is ‘honger’, als meer materieel substituut voor iets omtrent ‘liefde’, dus verlangen, lust, begeerte, zowel bevrediging als onbevredigdheid. Pas gaandeweg kom je er achter dat zulke begrippen een veel bredere uitstraling krijgen dan je had voorzien. En daar ga je dan mee verderwerken.
- Eten en spijsvertering zijn dus zoals je zelf zegt triviale begrippen, die je met opzet kiest om te ontsnappen aan clichés, maar je gebruikt dan wel een beeld als de maan, dat toch ook versleten is.
- Dat is iets anders. In dat maangedicht gaat het nu juist om de herontdekking van een cliché. De maan mag dan een afgesleten beeld zijn, het is allerminst een abstractum. Het is een heel concreet en ook uniek begrip. Wat er clichématig aan is, zit voornamelijk in wat wij het gevoelsmatig zijn gaan toedichten. Ik breng de maan dus heel onromantisch terug tot een perzik, maar moet in één adem toegeven dat hij oneetbaar is. Enige ironie is daar niet vreemd aan.
- Een ander woord dat vaak terugkeert in je poëzie is ‘landschap’.
- Ja, er zit veel landschap in mijn latere gedichten, ook als het woord niet genoemd wordt. En als ik het wel noem, staat het precies voor wat het is. Ik ben als een echte stadsdichter begonnen. Later ben ik het landschap gaan herontdekken en dan blijkt dat je er veel jeugd in terugvindt, het kijken met onbedorven ogen. Stad is cultuur, mensen, bouwen, afbraak. Landschap is in wezen iets dat er domweg is, het suggereert een onveranderlijke aanwezigheid. Het leert je relativeren. Alles is er elementairder, zelfs de dood. Jarenlang blijven die bergen maar om je heen staan. Alsof de tijd er een beetje pas op de plaats maakt, net als in een gedicht.
- Afwezigheid, weggaan, wit, leegte, komen vaak aan bod in je poëzie. Probeert de dichter de wereld die hij met taal gemaakt heeft ook weer te vernietigen? Of is poëzie een onzichtbare wereld? Of bedoel je nog iets anders?
- Nee nee, niets van dat alles, integendeel. Het is niet zo gemakkelijk onder woorden te brengen, maar het heeft te maken met een hang naar relativering, zuivering, het wegwerken van verpakkingsmateriaal, al die bijkomstige nonsens waarin de werkelijkheid verpakt zit. De werkelijkheid