Keizerlijk herwerkt leesvoer uit de negentiende eeuw: Hoste's ‘Brusselse Straatzanger’
Zoals reeds terloops aangekondigd in Boek en Bibliotheek van maart jl. heeft Jan Berghmans De Brusselse Straatzanger van Julius Hoste sr. gepubliceerd. Het boek verscheen in september en werd toen in de Brusselse KVS aan de pers voorgesteld. Uit de inleidende toespraak die bewerker Frank De Keyser daar hield, hebben we het volgende gelicht: De Brusselse Straatzanger is een lijvige ‘roman fleuve’ van welgeteld 1.650 blz. Ik ben wel even geschrokken toen ik die door de ouderdom bruin uitgeslagen mastodont te bewerken kreeg. Het dagblad Het Laatste Nieuws had mij nl. n.a.v. zijn 100-jarig bestaan, gevraagd deze roman als feuilleton aan te passen aan eigentijdse lezers. Dat heeft een drietal maanden geduurd, maar gaandeweg heb ik een ware passie voor die ‘straatzanger’ opgevat: dat moest wel, want anders houdt men zo'n karwei niet vol.
Ik wilde u nu in 't kort deze roman situeren in zijn tijd en een idee geven van de problemen waarmee een bewerker zoal geconfronteerd wordt. Vader Julius Hoste (1848-1933), stichter van Het Laatste Nieuws, heeft met De Brusselse Straatzanger, ingespeeld op de algemeen menselijke behoefte ontroerd te worden door liefde en avontuur. Hij koos als kader de 16de eeuw, met de Spaanse terreur ten onzent.
De roman wordt overwoekerd door talloze vertakkingen, die weliswaar het tijdsbeeld vervolledigen, maar die rechtstreeks niets te maken hebben met de lotgevallen van Bertje, de kleine straatzanger. Zo krijgt men o.m. lange uitweidingen over de Hugenotenvervolging in Frankrijk, over politieke kuiperijen te Rome, enz.
Met de Straatzanger heeft Vader Hoste voortgebouwd op een traditie - die van het feuilleton - die reeds stevig gevestigd was in de 19de eeuwse dagbladpers, de Franse in 't bijzonder. Zelfs Alexandre Dumas Sr. was een actief feuilletonist. Deze vervolgverhalen putten hun aantrekkelijkheid uit romaneske toestanden, zoals gedwarsboomde en naderhand triomferende liefde, uit felle passies zoals haat en jaloezie, gesteld tegenover deugden als moed en zelfopoffering.
Een werk als dat van Hoste diende noodzakelijk tot meer bescheiden proporties herleid, wat niet betekent dat er met ruwe sabelhouwen dient op los gegaan. Integendeel: zo'n werk schreeuwt naar piëteitsvolle zorgen. En ik geloof die toegediend te hebben. Men doet Shakespeare doortastender wijzigingen ondergaan dan wij gemeend hebben ons te kunnen veroorloven. Maar soms zijn de sentimentele effecten al te overdadig uitgesmeerd of wordt de actie verlamd door al te uitgesponnen scènes. Zoals voor een film neemt men dan zijn toevlucht tot montage, men gaat snoeien en wieden, al zij het met uiterste omzichtigheid. Anders loopt men het gevaar elementen over te slaan die bepalend zijn voor het verdere verloop.
De taal diende leniger gemaakt en gezuiverd, zo vond ik, zonder haar eigenheid te verliezen. Gallicismen dienden vervangen, maar ik raakte niet aan de gij- en u-vormen die tot op heden ook door beschaafd sprekende Vlamingen gebruikt worden. Ik raakte niet aan woorden als ‘dorpel’, ‘koord’ of aan schilderachtige uitdrukkingen als ‘een rilling van afschuw voer hem door de leden’.
Mijn voortdurende bekommernis was het ook nooit Hoste's geest te verraden; in 't bijzonder wil ik zijn ruimdenkendheid en verdraagzaamheid onderstrepen, wat eerder zeldzame eigenschappen waren in een toenmalig klimaat van vroom paternalisme. Maar wat tegen ZIJN fatsoensnormen zou ingedruist hebben, mocht niet geforceerd: dit betekende volgens mij dat slaapkamerdeuren moeten dicht blijven wanneer de auteur die niet open liet staan. Wat daarom nog niet wil zeggen dat het verboden zou zijn te suggereren wat achter die gesloten deuren gebeurt! Door de snelheid waarmee Vader Hoste moest werken om het publiek tijdig zijn leesvoer te bezorgen, zijn vermoedelijk enige steken gevallen die wij ons gehaast hebben op te rapen. Sommige personages verschij-