mon Vestdijk, hebben in de meeste gevallen tevergeefs geprobeerd de psychiaters op een ander spoor van denken en handelen te brengen. Zo schreef Vestdijk, die van huis uit medicus was ‘...dat dergelijke uitnemende poëzie alleen geschreven kan zijn door iemand, die in den grond normaal is, zij het dan ook uiteraard “nerveus”. Naar hun inhoud had Achterberg deze gedichten ook kunnen schrijven als de geschiedenis niet gebeurd was! En wat den vorm betreft, stijl, taalbehandeling, beeldvorming - wel ik weiger aan te nemen, dat deze verzen geschreven zijn door een psychopaath. Deze poëzie, hoe origineel ook, onderscheidt zich in principe niet van die van Nijhoff of Engelman. Geen spoor van de schizophreene misvormingen zooals men die bij den lateren Hölderlin vindt. Deze aesthetische beheersching duidt op een evenwichtigen geest, - althans zoo lang hij bezig was te dichten, en u voelt zelf wel, dat het dwaasheid is te veronderstellen, dat iemand, die in zijn “vrijen tijd” psychopaath is, plotseling “normaal” zou kunnen worden door de pen op papier te zetten. Zoo iemand als psychopaath te behandelen, wat ook zijn antecedenten mogen zijn, is een betreurenswaardige vergissing’.
Mijn biografie van Achterberg (verschenen bij De Arbeiderspers) is ook de beschrijving van de inrichtingen waar Achterberg langs en door werd gevoerd, van houdingen van psychiaters, van hun ‘vergissingen’ en hun goede pogingen. (De goede pogingen werden o.a. gedaan door de uit Duitsland gevluchte psychiaterauteur Keilson en Achterbergs laatste psychiater, de toen nog zeer jonge Sjoerd Heringa).
Achterberg is weinig gespaard gebleven in zijn gevangenissen en asyls: dreigement met castratie, onzekerheid over de verlenging van het verblijf, slechte communicatielijnen tussen psychiaters onderling en tussen psychiaters en directeuren van inrichtingen met het ministerie van Justitie - vooral veroorzaakt door de oorlogssituatie 1940-1945.
In zijn meest anecdotische dichtbundel Blauwzuur, die na zijn dood werd gepubliceerd, verheelt de dichter zijn aanklacht tegen de psychiaters en hun behandelingen niet.
Tenslotte wil ik een voorbeeld geven van de manier waarop de psychiaters Van der Horst en Tammenoms Bakker Achterberg in Amsterdam (in de Valeriuskliniek) tegemoet traden. Het viel de doctoren op dat hun patiënt aan bepaalde woorden begrippen verbond, die in hun ogen nogal van de gangbare verschilden. ‘Zoo verstaat hij bijv, onder de “maatschappij” een verbonden zijn door kameraadschap (maatschap); dus hij en zijn vrienden vormen de maatschappij. Mede hierdoor ontstaan moeilijkheden in den afloop van een gesprek met hem, dat, waar en hoe ook begonnen, spoedig derailleert, of dreigt te derailleren’.
Wat mij in zulke gesprekken eerder een tekortkoming lijkt van de ondervragers dan van de ondervraagde. De ‘onderzochte’, zoals Achterberg in het onderhavige rapport werd genoemd, toonde volgens de rorschachtest neiging tot abstractie, met sterke beelden. De conclusie was dat ‘onderzochte’ geen ‘verantwoordelijkheidsgevoel’ had voor wat er was gebeurd. Hij dacht meer aan de toekomst:
‘Via het vers wil ik haar, die ik verloren heb, herwinnen’.
Van de maatschappij, in de betekenis die de psychiaters daaraan gaven, verwachtte hij weinig goeds. Hij, aldus de psychiaters, ‘be-ironiseerde’ die maatschappij zelfs ‘door te wijzen op den heerschenden oorlogstoestand’. Alsof Achterberg daar geen gelijk in had. De ondervragers hadden van hem dankbaarheid verwacht, omdat diezelfde maatschappij hem medisch opnieuw liet beoordelen.
De psychiaters konden weinig aan met een man bij wie droom en werkelijkheid in elkander grepen, de kern van het kunstenaarschap. De personificaties in de poëzie van bijvoorbeeld wind en dood wezen zij terug naar de fase van een kind in zijn ontwikkelingsperiode (in plaats van ze te beschouwen als poëtische fenomenen), en de ‘onderzochte’ werd geplaatst in de ‘groep der gedesequilibreerden’, een groep die zij overigens ‘vaag begrensd’ noemden. Maar het oordeel was wel gegeven: Achterberg niet terug in de maatschappij, terug naar het gekkenhuis.
Een aantal opmerkingen van Achterberg zijn niet in het officiële psychiatrische rapport opgenomen. Ze werden wél genoteerd en zijn te significant om ze ongeciteerd te laten. Achterberg zei bijvoorbeeld dat zijn onderzoekers hem in de discrepantie tussen een onaangepast maatschappelijk gedrag en de harmonie van de poëzie, maar eens moesten vergelijken met Verlaine. Toen werd geantwoord dat hij zich beter aan Vondel zou kunnen spiegelen, antwoordde Achterberg: ‘Het is absurd mij te vergelijken met Vondel. Ik heb geen Lucifer geschreven en Vondel heeft geen Dead End geschreven’. Zodra