De Vlaamse Gids. Jaargang 70
(1986)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||
Christine D'haen
|
v. 12 bloeroode → huidlooze |
v. 14 een roode wereldzee → v. 16 westerwereldzee |
v. 16 roode → alroode → wester |
v. 23 ik zelve, en rood → diepe |
v. 39 die angstig nu den val → en, rood van aangezicht, |
Een mogelijke drijfveer voor schrappen is, de obsessionele eenvormigheid van de pulsie te vervangen door een redelijke differentiatie, zodat de drift door de ratio beheersbaar wordt (zie ook D'haen, over het gedicht ‘Dakpannen’, in Album M. Hoebeke, 1985).
Het rood ontstaat in de lucht door de wonden, het rauwe vlees van ledematen van stieren en ossen; die ‘omgehouwen’ en ‘huidlooze’ stieren en ossen drijven overalGa naar eind*, zijn ‘onmeetbaarheden’, en vullen de ‘diepten van de westerwereldzee’. Voor ‘omgehouwen’ stond in v. 11 ‘neergehakte’. Latent kan het ‘neerhakken’ beter de castratie uitdrukken (met één slag van boven naar onder) dan ‘omhouwen’. Het gevolg daarvan is onmeetbaarheid, het chaotische, ongevormde (de maatstaf is weg).
Het bloed dat nu de hemel vult (‘niet/als enkel rood’) bespat de dichter ‘van hoofde tot den voet’ en ‘diepe’, en in die schande staat hij ten toon: dieren en ongedaanten kijken hem met rode ogen vanuit zwarte hagen aan. De ‘ongedaanten’ zijn gecastreerde wezens. De ‘ogen’ kunnen we zien als de vader-instantie.
De castratie is een val. In het handschrift staat:
v. 39 die angstig nu den val |
v. 40 des avonds gadeslaan. |
Het beeld van de val verdween in de gedrukte tekst. ‘De val van den avond’ roept door associatie de zondeval op, de val van Lucifer, Adam en Finnegan, van de Al-vader. De Dictionnaire des symboles et des thèmes littéraires (F. Nathan, 1978) zegt s.v. ‘chute’: ‘... les racines anthropologiques du thème de la chute sont très profondes... aux
époques archaïques, le roi solaire était annuellement sacrifié... le roi sacré feignait mourir au crépuscule...’.
‘De zonne’ is grammaticaal vrouwelijk. Het is van die grammaticaal-vrouwelijke zon dat de leden afgesneden zijn, want het bloed is ‘zonnenbloed’. Ofschoon de stieren ontmand zijn, zijn zij toch zeer agressief aanwezig, hun naam komt terug in de vorm van stieren = sturen, met nog een bijkomende betekenis van ‘masturberen’ (volgens een ‘biechtbriefje’ van Gezelle: ‘imitatus sum coïtum’). De afgesneden leden van die agressief-sexuele stieren, die tegelijk de afgesneden leden van de bloedende zon zijn, worden nu in de ‘westerwereldzee’ geworpen: de vrouwelijke allesomvattende moederzee wordt her-mand, zij krijgt alle leden toebedeeld, het is een cosmische herbemanning.
In het gedicht schijnt weinig erop te wijzen dat het castratiebloed ook het menstruatiebloed zou. zijn. Nochtans wordt menstruatiebloed vaak geïnterpreteerd als een gevolg van de castratie van de vrouw. ‘De zonne’ is gezonken, en laat door de losse wolken heenGa naar eind** (in het hs. stond v.8: bruine wolken) iets glippen dat ‘eer aan bloed gelijkt’. De ontmande vader-stieren staren de zoon aan, die zelf overspoeld wordt door dat menstruatiebloed van de moeder (aan haar gelijk). Door die bloeding van de ouders schijnt de wereld te vergaan. Apollinaire drukte de relatie met het moederlijke bloed directer uit:
Le soleil ce jour-là s'étalait comme un ventre
Maternel qui saignait lentement sur le ciel
La lumière est ma mère ô lumière sanglante
Les nuages coulaient comme un flux menstruel
De angst die uitgaat van de driedubbele castratie (vader, moeder en zoon) werd tweemaal uit de tekst geweerd:
v. 29 van al dat schriklijk is → regel geschrapt |
v. 39 die angstig nu den val → regel geschrapt |
Dit is censuur op het angstwekkende en dus op het gevaarlijke persoonlijk-aangrijpende aspect van het gebeuren.
Le Dictionnaire des symboles et des thèmes littéraires zegt nog: ‘c'est l'être au cycle menstruel, l'être “impur” qui est cause de la faute originelle’. Een her-manning is dan een herstel van de oer-schuld. De snijding wordt in de tekst iconisch uitgedrukt door het vaak voorkomen van de tmesis:
v. 11 stier- |
v. 12 en huidlooze ossenleden, |
v. 14 met vil- en slachthuisvee, |
v. 27 gebouwen af- en al |
v. 28 dat boom is ommebuischen? |
v. 33 Toch neen - hij! |
Door die tmesis zijn heel ongewone vormen ontstaan, opvallende anomalieën: ‘stier-enleden’, ‘vil- en slachthuisvee’ (zie Claes-D'haen, in: Spiegel der Letteren, 1984, 3-4). Het handschrift onthult dat v. 33, ‘neen-hij’, een correctie is uit ‘Toch neen’, waardoor we het woord neen-hij gekregen hebben: een on-man: de her-manning wordt ontkend.
De her-manning werd in het handschrift duidelijk naar voren gebracht:
v. 33 Toch neen: 't zal morgen weer |
v. 34 een nieuwe zonne komen |
v. 35 een nieuwe dageraad |
v. 36 den oosten uitgeklommen |
v. 37 hij, blanke en blijde zal |
v. 38 de menschen wekken gaan |
De vrouwelijke zon verandert in een mannelijke dageraad, wordt hij, en sticht als man nu een nieuw rijk van vrede en geluk. De dreiging van de castratie zal overgaan, als het ouderlijk lichaam weer gans en gaaf is, het schaamrood zal verdwijnen, de paradijselijke toestand van blanke en blijde onschuld zal weer ontstaan: ‘Serenum erit’.
Maar die bekentenis werd in de gedrukte tekst teniet gedaan, en vervangen door het omgekeerde: ‘de dageraad’ wordt vervangen door ‘een nieuwe zonne’: de hermanning wordt genegeerd, mislukt. Het gedrukte gedicht ontkent wat het handschrift zei. Het gedrukte gedicht zegt: er is geen fallische moeder.
Castratie, en de ontkenning ervan, fallische en gesneden moeder, ontmoet men overal in Gezelles poëzie: de gewonde, doorkorven bomen enerzijds (‘Elk komt uit en wondt en snijdt u’, ‘Abeelen’), anderzijds de in het wit geklede bruidegom van ‘Meidag’ (‘Elk taksken is een priem nu, die,/bewonden, wit,/tot tenden, in een ‘witte schee/van blommen zit.’). Enerzijds ‘Samson’ (‘De zonne vecht! Zij duwt den spriet... de reuzen in/den zwartgezwollen naffel’); anderzijds de wonde in 't hert, slechts door het gedicht te dichten.
In het gedrukt ‘Serenum erit’ is de her-manning van vader en moeder gecensureerd - er gebeurt niets. Daardoor wordt het krachtige ‘ontwekken’ uit het handschrift v. 38 vervangen door het fletse ‘begroeten’, en het gedicht, dat machtig begon en betekenisvol eindigde, valt slap.
Het gedicht is gedateerd op het hs. 27-10-1897. Het komt voor in Laatste Verzen, p. 97 (Jubileumuitgave). G. publiceerde het dus niet zelf in een bundel, maar wel in Het Belfort 1898 I. Het hs. berust in het GM-archief (Gezelle-Museum, nu Stadsbibliotheek, Brugge). Het bestaat uit twee aaneengekleefde blaadjes wit geruit papier (130 × 200), bruine inkt. Vele correcties. Nummering door editeur.
- eind*
- Volgens dr. Paul Claes hoort ‘omgehouwen’ bij ‘stieren’, en ‘huidlooze’ bij ‘ossen’, en niet bij ‘leden’.
- eind**
- Volgens dr. Paul Claes is ‘deur de wolken’ = ter oorzake van de wolken. De wolken lijken dan op geslacht vee. Die verklaring lijkt mij de juiste. Toch speelt de betekenis van ‘zonnebloed zijpelend door wolken’, mee.