Handschriften uit de abdij van Sint-Truiden
SINDS HET VERSCHIJNEN van de succesroman De naam van de roos heeft een breder publiek enige toegang gekregen tot het dagelijks leven in de middeleeuwse abdij. In het boek van Eco staat de bibliotheek met al haar geheimen centraal en komt de lezer meer aan de weet over het werk in het monastieke scriptorium, de hiërarchie en de taakverdeling.
Vooral in de benediktijnerabdijen kreeg het boek een belangrijke plaats. In de Regel van de H. Benediktus worden over de rol van de dagelijkse lektuur en van de bijbelstudie expliciete en uitgebreide richtlijnen verstrekt. Op bepaalde uren van de dag zullen de monniken zich verdiepen in gewijde lezing. De tijd die zij aan deze lectio divina, lektuur of studie van de gewijde teksten zullen besteden, wordt bepaald door de perioden in het kerkelijk jaar. Daarnaast werd het boek gebruikt bij de gemeenschappelijke oefeningen, zoals voor de voorlezingen tijdens de kapittelbijeenkomsten of in de refter en uiteraard tijdens de kerkdiensten. Het werd zorgvuldig bewaard in de kloosterbibliotheek of in de sakristie.
Talrijke kloosters stonden zelf in voor de vervaardiging van de noodzakelijke liturgische en studieboeken. Dit gebeurde in het schrijfatelier of scriptorium. Het overschrijven of kopiëren van handschriften en vanaf het einde van de 15de eeuw zelfs van gedrukte boeken betekende voor de monnik meer dan inspannende handenarbeid: het was een vorm van ascese en bijgevolg een weldaad voor de ziel.
Meestal werd perkament gebruikt voor het met de hand geproduceerde boek. Hiervoor werd de huid van lammeren gebruikt, die aan verscheidene bewerkingen onderworpen werd voor ze in het scriptorium belandde. Hier werd deze kostbare grondstof zo ekonomisch mogelijk benut, verdeeld of gevouwen tot een katern en voorzien van aflijningen, waarna de scriptor of kopiïst aan het werk kon. Gedurende eeuwen, zelfs tot lang na het intreden van de boekdrukkunst, vormde de vervaardiging van handschriften een der belangrijkste bezigheden in voornamelijk de benediktijner- en cisterciënzerkloosters. De handschriftenproduktie in de monastieke scriptoria kende een eerste bloei in de Karolingische periode (9de eeuw) en nadien gedurende de 11de en 12de eeuw.
De benediktijnerabdij van Sint-Truiden verschilde hierin niet van de andere.
Het oudste handschrift dat bewaard is gebleven, dateert van de vroege 9de eeuw. Volgens een boedelinventaris bezat de kloosterbibliotheek toen reeds uiterst kostbare prachtexemplaren, gevat in een zilveren band, versierd met miniaturen en met zilveren letters geschreven. In de loop van de daarop volgende eeuwen kende de abdij en haar boekerij teloorgang en opbloei. Door plundering of brandschade ging veel verloren, maar door de ijver van het monastieke schrijfatelier en dankzij begiftiging door proosten en abten kon het boekenbezit worden vernieuwd en uitgebreid. Zo zijn er uit de 12de eeuw meerdere fraai verluchte codexen bewaard die in de abdij zelf het licht zagen, gedurende de 14de eeuw werd de abdijbibliotheek vooral verrijkt met talrijke kunstvol uitgevoerde handschriften die in lekenateliers met miniaturen werden verlucht. Dit gebeurde in opdracht van monniken uit de Trudoabdij, die echte mecenassen waren voor de kloosterbibliotheek. In de 16de eeuw kenden het literaire leven en de produktie van het schrijf- en verluchtingsatelier in de abdij een nieuwe bloei. Toen de monniken moesten vluchten voor de Franse bezetter, in 1794, konden zij een belangrijk deel van de bibliotheek in veiligheid brengen. De meeste boeken hiervan belandden nadien in de Luikse universiteitsbibliotheek. Andere geraakten verspreid en men kan ze thans aantreffen in de vermaardste musea en bibliotheken ter wereld.
Naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Handschriften uit de abdij van Sint-Truiden’, die gedurende de zomermaanden in het Provinciaal Museum voor Religieuze Kunst, begijnhofkerk te Sint-Truiden is te zien, worden meerdere van de belangrijkste handschriften uit deze bibliotheek weer