Dit kan wel door de gelukkige ontmoeting met Georg Bergmann, een voormalig Nederlands officier uit de Nassause erflanden, die in 1793 te Lier als krijgsgevangene strandde, en er huwde met de dochter van een Liers burgemeester. De kleine Willems kreeg er in de huiskring samen met Bergmanns eigen kinderen les, in allerlei talen en vakken die het programma van de gewone school te boven steeg. Hij kreeg er ook een filosofische basis en werd ingewijd in de romantische vrijheids- en eenheidsidealen, die Willems zou overdragen op het hele Nederland.
Verder bracht Bergmanns Willems godsdienstige verdraagzaamheid, logica en een taai doorzettingsvermogen bij, die hem op zijn verdere weg zouden helpen.
Zover was het eind 1808, begin 1809: op zijn 15de jaar werd Willems' opleiding als voltooid beschouwd. Voortaan zou hij op zichzelf zijn aangewezen en als autodidakt een aantal verdere vaardigheden en kundigheden moeten verwerven. Voortaan zou hij ook voor zijn eigen levensonderhoud moeten instaan, en dit zou niet langer te Boechout zelf mogelijk zijn. Hij trok dus naar Antwerpen, waar hij notarisklerk werd, lid van een schoolonderwijzersgezelschap Tot Nut der Jeugd, en waar hij zelf ging dichten, toneelstukjes schrijven en erin optreden. Hij kreeg er ook oog voor de problemen met taal en spelling en zou vanaf 1818 zeer bekend worden met zijn geleerde gedicht: Aen de Belgen.
Inmiddels was Napoleon te Waterloo verslagen - juni 1815 - en werd ons land bij het Koninkrijk der Nederlanden gevoegd. Willems zou - geheel in de lijn van zijn opvoeding bij Georg Bergmann - hier een enthousiast voorstander van worden en in het maatschappelijk leven te Antwerpen doorbreken. Hij werd ontvanger der registratie en domeinen en de geestelijke en kulturele spil van de havenstad. Dat hij Boechout steeds minder kon bezoeken, ligt voor de hand, als men al zijn taken en aktiviteiten bekijkt. Dit zou nog veel minder worden toen hij na 1830 als straf voor zijn orangisme door de Belgische regering naar Eeklo werd verplaatst. In 1835 werd hij gerehabiliteerd en naar Gent gestuurd, waar hij weldra ‘de vader van de Vlaamse Beweging’ zou worden. Maar ook toen schoot hem weinig tijd voor Boechout over: zijn broers en zussen woonden er niet langer, vader en moeder waren overleden. Daarom is het ook zeer opmerkelijk dat zijn geboortedorp in 1848 het initiatief nam een monument voor hem op te richten, maar als Boechouts beroemdste telg mocht dit ook wel.
Jan Frans Willems: een nieuw standbeeld van Vie Gentils (detail)
Het monument zou er meer dan een eeuw lang prijken, samen met het geboortehuis er tegenover: de moderniserings- en saneringswoede, die ons na de tweede wereldoorlog overviel, zou beide grondig opruimen.
Hoe het monument er ondertussen heeft uitgezien, weten we wel uit de beschrijvingen in de pers van die tijd:
Het gedenkteeken bestaet uit een praelgraf, voor voetstuk diendende aen een gebeeldhouwde groep, waervan wy de beschryving in weinige woorden gaen geven: ter linker zyde, op eene zuil, ziet men het borstbeeld van Willems, wiens breed voorhoofd en wyde schedel by den eersten oogslag de magt der denkingskracht en des verstands laet raden; ter regter zyde, de Geest der dichtkunst, onder vorm eens engels, zich buigende over de beeltenis van den betreurden man, beweent het verlies van zulk uitstekend vernuft; en, hem met zyne breede vleugelen omvangende, schynt hy hem de onsterfelykheid te willen verzekeren.
Aen den voet des engels rust de ontspannen harpe des dichters nevens eene kroon van onvergankelyke bloemen. De titels der byzonderste werken van J.F. Willems zyn gesneden op eene rolle die der linker hand des engels ontsnapt.
Ada Deprez