De Vlaamse Gids. Jaargang 69
(1985)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Hans van Driel
| |
[pagina 46]
| |
wordt echt interessant als blijkt dat niet alleen deze programma's worden veroordeeld, maar tezelfdertijd ook het medium dat deze programma's ‘verzorgt’: de televisie. De ‘treurbuis’ is ze ooit genoemd door Gerrit Komrij, en hij verwoordde daarmee het gevoelen van een groot deel van de culturele intelligentsia. De nieuwe mythe van de televisie had een naam gekregen, en de angst van deze groep voor dit populaire medium leek onder controle gebracht. | |
Literaire en populaire cultuurOm deze mythe van de televisie te kunnen verklaren moet gezocht worden naar de wortels van de angst voor die treurbuis. Uitgangspunt in de Westerse wereld is een economisch systeem dat o.a. cultuuruitingen produceert die op hun beurt worden geconsumeerd. Deze cultuuruitingen presenteren zich op zeer uiteenlopende gebieden en de consumptie ervan is in kwantitatief opzicht even uiteenlopend. Op het gebied van het ‘geschrevene’ bijvoorbeeld scoren sommige genres duidelijk hoger dan andere: een debuutbundel van een dichter zal waarschijnlijk in een kleinere oplage worden uitgebracht dan een roman van Konsalik. Sinds de Nieuwe Tijd overheerst in die Westerse wereld één uitgesproken ideologie van waaruit de cultuurprodukten worden beoordeeld. Deze ideologie heeft zich bepaalde cultuuruitingen toegeëigend en bepaalt wat kwaliteit heeft en wat niet. De criteria op grond waarvan deze waardeoordelen worden geveld, behoren tot wat wordt genoemd de literaire cultuur. Deze literaire cultuur bezat ooit de politieke en economische macht die het mogelijk maakten respect af te dwingen voor haar eigen cultuuruitingen en de waarden te verspreiden waarop deze ideologie is gebaseerd. De neerslag hiervan wordt nog steeds teruggevonden in met name het onderwijs. Tegenover de cultuuruitingen van de literaire cultuur worden alle overige cultuuruitingen geplaatst: de kunsttakken die de vertegenwoordigers van de literaire cultuur zich (nog) niet hebben toegeëigend, en alle cultuuruitingen die als kwaliteitsloos binnen de door hen aanvaarde kunsttakken zijn afgedaan. Deze cultuuruitingen behoren tot de populaire cultuurGa naar eind(1). Bij deze omschrijvingen is het dus de literaire cultuur die de criteria aandraagt om literaire en populaire cultuuruitingen van elkaar te onderscheiden. Vertegenwoordigers van de populaire cultuur vormen niettemin een meerderheid in elke samenleving, maar desondanks schenkt bijvoorbeeld het onderwijs zelden aandacht aan de uitingen van de populaire cultuur noch aan de waarden die zij vertegenwoordigen. Als dit al gebeurt, dan is de aandacht juist bedoeld om de waarden te ontmaskeren als rolbevestigend, kapitalistisch, e.d. Uitsluitend positieve waardering krijgt de populaire cultuur slechts in die geschreven pers die zelf als produkt van de populaire cultuur wordt beschouwd. | |
Het boek en de televisieSprekend over literaire en populaire cultuur dringt zich een vergelijking op tussen het boek en de televisie. Hoewel de drukkunst altijd heeft bestaan in de vorm van het copiëren met de hand, betekende de uitvinding van de boekdrukkunst een kwantitatieve uitbreiding van de bestaande mogelijkheden van met name kennisoverdracht. Voor het eerst in de geschiedenis was een massamedium ontstaan dat het bereik van de reeds bestaande schriftelijke en mondelinge overdracht verre overtrof. Dit medium diende als doorgeefluik van waarden en zou later ook een nieuwe kunsttak gaan vormen naast de reeds bestaande. De vertegenwoordigers van de literaire cultuur eigenden zich ook deze nieuwe tak toe. Door de verbeterde produktielijnen groeiden de afzetmogelijkheden en de diversiteit in boeken, waarna de ideologiedragers sommige produkten het etiket ‘kwaliteit’ en andere het etiket ‘kwaliteitsloos’ gaven. Deze onderscheidingen ontstonden aan het einde van de achttiende eeuw en betroffen niet zozeer het boek als doorgeefluik (zijn kanaalfunctie), maar het boek als drager van een nieuwe kunsttak (zijn mediumfunctie). Hieraan is de opkomst van de roman niet vreemd geweest. Met de televisie is iets dergelijks aan de hand. Zoals de boekdrukkunst een versnelling betekende voor de schriftelijke cultuuroverdracht, zo breidde de televisie - naast de radio - met name de bestaande mogelijkheden uit van de mondelinge overdracht, zowel in een kanaal- als in een mediumfunctie. In haar kanaalfunctie fungeert de televisie enerzijds als verlengstuk van wat andere media aan cultuuruitingen voortbrengen, zoals concerten, toneelstukken en films; anderzijds bezit de televisie de kanaalfunctie als doorgeefluik van handelingsmomenten uit de realiteit die ook zouden hebben plaatsgevonden, indien de televisiecamera's niet aanwezig waren geweest, zoals bijvoorbeeld de meeste sportieve en politieke evenementen. In haar mediumfunctie fungeert de televisie als zender van handelingsmomenten die zijn gecreëerd ten behoeve van de televisie en die zich nooit | |
[pagina 47]
| |
zouden hebben voorgedaan zonder de televisiecamera's.Ga naar eind(2) | |
De mythe van de mediumfunctieDe mythe van de televisie, die wordt gevoed door de literaire ideologie, betreft inhoudelijk met name de mediumfunctie ervan. Natuurlijk bestaat ook de mythe van de kanaalfunctie. Deze wordt regelmatig aan de kaak gesteld door de literaire ideologie, die erop wijst dat het aantal camera's, de plaats waar ze zijn neergezet, de kadrage ervan en de keuze van de beelden door de regisseur een selectieproces veronderstellen; dit selectieproces levert een transformatie op van de werkelijkheid die vaak wordt gereduceerd tot al dan niet emotionele hoogtepunten. De literaire ideologie ontmythologiseert dus de kanaalfunctie van de televisie, maar versterkt tevens een andere mythe, namelijk die van haar mediumfunctie. Deze mythologisering kan verklaard worden uit de aard van het medium televisie, dat overeenkomsten vertoont met die van een bastaard. Een bastaard bezit kenmerken van anderen en mist ogenschijnlijk een eigen identiteit. Hij wordt aangesproken op deze afgeleide kenmerken en op grond hiervan beoordeeld. Deze beoordeling betekent vaak een veroordeling, omdat de criteria van de beoordeling zijn ontleend aan de identiteit van de verwante soorten waarvan hij de kenmerken in zich draagt. Het verwerven van een eigen identiteit wordt hierdoor ten zeerste bemoeilijkt, en derhalve de status om beoordeeld te kunnen worden op grond van zijn eigenheid. In deze zin is de televisie een bastaardmedium. Zowel de inhouden als be vormgeving ervan lijkt zij te ontlenen aan andere media. In haar kanaalfunctie levert dit bastaardkarakter geen problemen op: de literaire cultuur beoordeelt de produkten als uitingen van andere media en hanteert daarvoor de criteria die zij van toepassing acht op deze media, zoals de theaterkunst, de muziekkunst of de filmkunst. Maar met betrekking tot de mediumfunctie ligt alles anders. Ik heb hiervoor gesteld dat de mythe van de televisie ligt in haar mediumfunctie, en dat deze inhoudt dat de televisie in haar mediumfunctie wordt veroordeeld door de literaire cultuur. Welnu, deze veroordeling geschiedt m.i. op grond van dezelfde criteria die gelden voor de televisie in haar kanaalfunctie, dus op grond van criteria die gelden voor andere kunsten, waarvan met name de filmkunst. Deze criteria betreffen meestal dezelfde tweeledige vraag: in welke mate benut het produkt de mediumpotenties, en in hoeverre sluiten de waarden ervan aan bij die van de literaire groep? Beantwoording van deze vraag levert dan de conclusie op dat het televisieprodukt in geringe mate de (film)mediumpotenties benut. Een voorbeeld hiervan zijn de uitzendingen van televisieseries als Dallas: programma's die zijn gemaakt ten behoeve van de televisie, maar die door de literaire ideologie worden veroordeeld op grond van maatstaven, die niet-televisie eigen zijn; alsof deze programma's cultuuruitingen zouden zijn van andere media dan de televisie. Maatstaven die gelden om kwaliteitsfilms te onderscheiden van kwaliteitsloze (= populaire) worden abusievelijk gehanteerd. Immers, juist de televisie in haar mediumfunctie mag geacht worden een eigenheid te bezitten die niet zondermeer gelijkgesteld kan worden aan de mediumfunctie van andere media. Hier kan tegenin worden gebracht dat de televisie - hoe groot de verschillen ook zijn - wel zeer sterk lijkt op het medium film, en dat het derhalve gerechtvaardigd is om de kanaalfunctie van de televisie te benadrukken wanneer zij filmische produkten doorgeeft, ook al zijn deze geproduceerd ten behoeve van het medium televisie. Was het niet diezelfde Stuart Hall die de zogenaamde eigenheid van de televisietaal kwalificeerde als een variant van de filmtaal? | |
De minderwaardigheid van de televisieDe bovengenoemde tegenwerping deugt niet. Op de eerste plaats is het hoogst twijfelachtig dat de televisietaal een variant is van de filmtaal - veeleer spreekt de televisie meer talen en levert de combinatie ervan een eigen taal op -, maar dit terzijde. Uitgebreid ingaan op de eigenheid van de televisie is niet de bedoeling van dit artikel. Meer verhelderend is de implicatie van de tegenwerping die aangeeft dat de televisie de mindere zou zijn van andere media, met name van het medium film. Deze implicatie is verhelderend omdat zij de ware aard van de mythe blootlegt. Een vergelijking dringt zich op met de taal. In het begin van de jaren zestig sprak men over ‘taalachterstand’ bij de sociaal-economisch achtergestelden in de samenleving. Ook toen werd een positie bepaald vanuit de ideologie van de literaire cultuur. Er zou sprake zijn van een standaardtaal en van niet-standaardtalen zoals dialecten. De eerste werd tot norm verheven vanwege de hoge maatschappelijke status die de standaardtaal inmiddels had verworven. Nietstandaardtalen voldeden niet aan deze norm en werden dus als ‘minder’ afgedaan. Om de maatschappelijke on- | |
[pagina 48]
| |
gelijkheid op te heffen werden compensatieprogramma's geconstrueerd die het taalgebruik van de sociaaleconomisch achtergestelden zouden ‘opkrikken’ tot de algemeen aanvaarde norm. Deze programma's mislukten jammerlijk. Vanzelfsprekend, omdat te laat het inzicht groeide dat zowel in de standaardtaal als in de niet-standaardtalen een systematiek was te onderscheiden die onderling weliswaar verschillend van aard was, maar gelijkwaardig in coherentie, in uitingsmogelijkheden, e.d. Kortom, de talen waren anders, maar de een niet minder dan de andere; ze stonden niet tegenover elkaar, maar naast elkaar. Enkel en alleen in maatschappelijk aanzien en communicatief bereik bestonden er verschillen. Deze vergelijking legt in essentie de mythe bloot, namelijk dat de literaire ideologie op grond van dezelfde criteria waarde-oordelen koppelt aan onderscheiden cultuuruitingen, die - en dit is een toevoeging - geproduceerd worden door verschillende media. | |
Wat rest de literaire cultuur?Moet nu de conclusie zijn dat er nieuwe criteria dienen te worden ontwikkeld op grond waarvan kwalitatief hoge en lage populaire cultuurprodukten kunnen worden onderscheiden? Moet de eigenheid van de televisie in haar mediumfunctie worden bevestigd op grond waarvan kwaliteitsoordelen kunnen worden geveld? Of moet de literaire ideologie zich maar neerleggen bij het feit dat zij geen enkele controle heeft over een medium dat een belangrijke rol speelt in het dagelijkse leven van bijna iedereen, de literaire cultuurvertegenwoordigers incluis, en moet zij dit medium minachtend blijven bejegenen en daardoor de mythe ervan versterken? Opnieuw de vergelijking met het boek, die nu volledig zou opgaan, indien de literaire voorhoede een eigen televisiezender zou oprichten die met name voldoet in haar kanaalfunctie. Ondertussen zal de eigenheid van de televisietaal zijn bevestigd en verder geëxploreerd, en zal de literaire televisie ook haar mediumfunctie kunnen uitoefenen, ondersteund door voor- en nabeschouwingen en door curricula in het onderwijs. En zou de geschiedenis zich herhaald hebben. Ware het niet dat het steeds minder vanzelfsprekend is geworden dat de literaire ideologie haar lot in eigen handen heeft. |
|