De Vlaamse Gids. Jaargang 66(1982)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] Leo Vroman Vroeger en later Het is nu drie en twintig jaar geleden dat ik Holland voor het eerst weer zag we stonden op het bovendek en gleden door een geur die op het water lag laat in de nacht, we zagen eigenlijk niets dan even lopen ver een straatlantaren en daar onder langs een heertje op een fiets wij bleven langzaam doodstil varen ver onder de kanaalstroom sliepen onze kinderen in hun kajuit nog maar zo pas ontbloesemd uit ons paren zij droomden voorwaarts door het diepe water en wij stonden achteruit zeilend in de wind van dode jaren Alsof we uit een vijver zijn gegroeid voel ik mij verantwoordelijk voor jouw droogte wij bereiken zo'n betrekkelijke hoogte en worden dan zo hopeloos kortgesnoeid. Ja ik heb jou ontvoerd o ja ontvoerd uit een wereld waar ik niet bestond een sprookje waaruit je nog je stem, je adem hebt en ook je dat daar dat mij zo ontroert Had je mij niet dan had je eeuwig leven in mijn herinneringen dwalend zonder tijd een tropenwereld waar je altijd bent maar mijn mond kan je echt zoenen geven nee hoor mijn mond heeft kennelijk geen spijt als die ons tijdelijk proeft, zegt en herkent [pagina 18] [p. 18] In de kristallen van woestijnhard zout in de haarbarsten van verbakken aarde in de scheuren van grimassend hout en rond je ogen in dat uitgespaarde rondom je ogen in je zoete huid lees ik de liefste trekken van een droge buitenlucht en hoor ik het geluid van die wereld en rondom je ogen droom ik je tropen regen aan het eind bijna te laat en nog een beetje later ziend hoe wij niet langer kunnen zonder wat er nu uit ons verdwijnt het lieve lange heldere en dunne regenwater onder ander water Later als ik ons ineens doorzie zal ik het water van ons voortbestaan klaterloos duidelijk zien overgaan van deze ring naar die versmolten zoals glas in glas en lucht in stollend glas omsloten door ons wetmatig toeval uitgegoten in een vorm die eens vergankelijk was waar wij een dubbelgolf in zullen wezen de stroomversnelling die ons doelwaarts giet laat haar omhelzing al maar haar gevoel nog niet meevoelen meebevechten of meevrezen maar als we niet smelten we niet branden niet huilen voor we zijn vergaan ons niet verslapen in het saaie sterven merken wij de handen van toch een bijna sprookje aan een vreemd verliefd soort aaien zouden wij het zoenen van de aarde het wegwaaien van de maan mijn vochtige en aardige beminde dan toch wel prettig vinden en elkaar dan nog verstaan? Vorige Volgende