schenken. Zijn allereerste dichtbundels, waarvan hij nog enkele exemplaren had overgehouden, gaf hij mij direkt kado, maar ook een schilderijtje uit zijn eerste periode, uit de jaren vijftig, toen hij in ‘Taptoe’ te Brussel exposeerde. En alsof dat nog niet genoeg was, voegde hij daar nog verscheidene andere werkjes aan toe, zoals een collage dat hij zelf ooit eens gekregen had van Jan G. Elburg. ‘Ik weet dat jij daar meer belang aan hecht’, zei hij dan, alsof hij zich wilde verontschuldigen voor zijn gulheid. Want wanneer hij van iemand hield, dan was zijn vriendschap zonder grenzen. Hij handelde impulsief, zonder enige berekening, maar ook zonder enige spijt achteraf. En wanneer hij een vriend in nood wist, dan stormde hij blindelings vooruit om hem bij te staan. Het kon hem niet schelen waar het om ging, of die vriend nu gelijk of ongelijk had. ‘Van mijn vrienden moet men afblijven’, zei hij eens.
Tweemaal heeft De Vlaamse Gids een speciaal nummer aan Paul Snoek gewijd. In het eerste, dat in maart 1971 verscheen, voorspelde hij als het ware in een gesprek met Herwig Leus zijn eigen dood: ‘Ik ben nogal vrijgevig schijnt het, vrijgevig en speels. Maar ik durf ook levensgevaarlijk gokken. Gevaar trotseren, op de rand van een dak gaan staan, tegen 200 per uur rijden, motorraces doen. Al zo'n zaken. Provoceren. Vechtpartijen, rijden in dronken toestand. Een weddenschap aangaan: “ik kan op tien minuten die of die afstand afleggen”, en patat op een kamion geladen met wortelen of tomaten rijden - het was daar een echte tomatenpuree.’ Op 19 oktober 1981 is dan in het Westvlaamse Egem de fatale botsing gebeurd. Paul had slechts één glaasje gedronken bij zijn vriend, de dichter Walter Haesaert, die hij in Tielt was gaan opzoeken. Maar toen hij huiswaarts keerde, was het donker en het regende en de graafmachine, die uiterst langzaam over de weg reed, was nauwelijks verlicht, had in elk geval geen flikkerlicht. Paul zag het gevaarte pas op het allerlaatste moment. Voor uitwijken was het dan reeds te laat. Eén klap en hij was meteen dood. Het blijkt dat hij zijn veiligheidsgordel niet had aangetrokken zodat zijn borstkas werd ingedrukt door het stuurwiel. Op slag dood. Zo had hij waarschijnlijk willen sterven, zij het dan veel later. Hij was niet iemand om op een ziekbed te liggen lijden en langzaam uit te doven. Hij was een vitalist. Hij wilde voelen dat hij leefde, zelfs als dat pijn moest doen, zelfs als dat hem het leven kon kosten. Maar zelfmoord keurde hij steeds af. De zelf gekozen dood van Dirk de Witte en Jan Emiel Daele heeft hij steeds ‘ziekelijk’ gevonden.
Geboren als Edmond Schietekat op 17 december 1933 in St.-Niklaas was Paul Snoek enkele jaren te jong om nog tot de generatie van de Vijftigers te behoren. Die experimentele generatie is met heel wat rumoer in onze literatuur getreden en tot de luidruchtigsten behoorden Lucebert, Simon Vinkenoog en Hugo Claus.
In de tweede experimentele generatie, die soms ook de 55-ers werd genoemd was Paul Snoek veruit de luidruchtigste. Hij hield ervan tijdens interviews en openbare lezingen