De Vlaamse Gids. Jaargang 65
(1981)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
Alstein
| |
[pagina 40]
| |
schrijver was, die niet beoogde om de Hollanders van 1980 met literaire kunst te verblijden, dan heb je hoogstens iemand onder dankzegging weggestreept. Maar wat komt er aan moderne schrijvers voor in de plaats? Alleen Lampo, Claus, alleen die Vlamingen die in Amsterdam worden uitgegeven? De anderen, van wie het werk in Antwerpen verschijnt, zijn dat dan mensen van de tweede garnituur, die “in de provincie zijn blijven hangen”? Ik zou er een lief ding voor over hebben indien ik maar iets van die vooroordelen kon opruimen.’ Ik ook.
De vraag die dan wel moet rijzen is, of dat werk van ‘die anderen die niet in Amsterdam uitgeven’ de moeite waard is. Die vraag stelde zich de Haagse Post in november 1980.Ga naar eind(2) De ondertitel van het stuk luidde: ‘Wat is er in Vlaanderen gebeurd? Wordt er niet meer geschreven?’ Een merkwaardige vraagstelling eigenlijk, voor dezelfde moeite had ze kunnen luiden: ‘Wat is er in Nederland gebeurd? Waarom ontgaat ons de recente Vlaamse literatuur?’ Maar goed. Waren er Vlaamse schrijvers? Nou, er was geen nieuwe Boon of Claus, een opmerkelijke vaststelling. Men zocht dus niet naar goede schrijvers maar naar genieën, en vanuit die hoek bekeken zit literair Nederland op dit moment ook niet bepaald op rozen. Ik zie namelijk in het Noorden wel enkele goede schrijvers, maar ik zie geen nieuwe Hermans of Mulisch. Alleen Nederlandse kritici die met hun neus veel te dicht op het recente proza zitten, kunnen dat denken. Welke Vlamingen vonden dan wel genade in de ogen van Aad Nuis, toen HP-kritikus? Van den Broeck, Greta Seghers en ikzelf. Of men het met deze keuze eens kan zijn of niet, laat ik hier in het midden, ik ben een stelling aan het opbouwen, en ik onthoud dat van alle Vlaamse schrijvers die hoofdzakelijk in de jaren 70 literair aktief waren volgens Aad Nuis 3 mensen ‘mogen meetellen’ zoals dat dan heet.
Jeroen Brouwers gaat nog een stap verder. Onlangs verscheen een uitgebreid interview met hem in het dagblad ‘De Morgen’.Ga naar eind(3) Ik citeer: ‘In Nederland weet men van Vlaamse literatuur zoveel als een vrome non van jeneverstoken. In de talloze literaire bijlagen en bijvoegsels die in Nederland verschijnen wordt doorgaans geschreven over welke literatuur je ook maar kunt verzinnen, behalve ooit over Vlaamse literatuur. Nooit zie ik daar een boek besproken van Walter van den Broeck of van Alstein of van Luuk Gruwez.’ Maar het is, als we Brouwers mogen geloven, nog veel erger gesteld met de doorstroming van literaire informatie. ‘Zelfs is daar een vooraanstaand kritikus, meester K.L. Poll van het NRC Handelsblad die, als hij schrijft over Herman de Coninck, durft te schrijven: Herman De Coninck, daar heb ik nog nooit van gehoord!’
En dat is ronduit een schande. Niet alleen omdat De Coninck werkelijk een dichter is - dan nog een terecht veelgelezen en herdrukt dichter -, zelfs niet omdat hij ook bij Van Oorschot publiceert - zodat Wim Zaal's stelling over Vlamingen die in Amsterdam uitgeven wat aan het wanke- | |
[pagina 41]
| |
len gaat -, niet eens omdat geen Vlaams dag- of weekblad voorbijgaat aan Nederlandse dichters - want dat is geen echt argument; je recenseert wat verschijnt en je verwacht verder niets -, nee, het is een schande omdat we maar met 16 miljoen Nederlandstaligen zijn. Een Frans, Duits of Engels kritikus heeft een onoverzichtelijk werkterrein. Daarom dat de Nederlandstalige kritikus - Vlaming of Nederlander - die het gehele taalgebied niet wil of kan overzien zijn huiswerk slecht maakt. Hij heeft niet opgelet in de klas.
Maar we moeten elkaar goed begrijpen. Het is uiteraard niet zo, dat elk Vlaams boek sowieso voor bespreking in aanmerking komt. Als kritikus bij De Nieuwe zie ik op de redaktie elke maand weer de indrukwekkend hoge stapel te recenseren boeken liggen. En als ik terugschrik voor nóg een Schouwenaars, de twintigste Hannelore, de nieuwe Raes vol storende taalfouten, ik wil zelfs verder gaan, als ik jonge schrijvers als Marain, Waterschoot, Van Hekken in hun jongste boek fouten tegen het métier zie maken, wat moeten Nederlandse kritici dan met die boeken? Maar wat ik vaststel is, dat Aad Nuis en Jeroen Brouwers, als ik goed kan tellen, al minstens 5 Vlaamse schrijvers uit de jaren 70 vooropstellen als ‘te volgen’. Maar zelfs het volgen, zelfs het eenvoudig signaleren van deze 5, door Nederlanders zelf vooropgezette namen, gebeurt niet. ‘In Nederland weet men van Vlaamse literatuur zoveel als een vrome non van jeneverstoken.’ Ik ben ervan overtuigd dat we allen meevoelen met de vrome non.
Op de vraag in hoeverre wij Vlamingen de literatuur van jonge Nederlanders kennen, kan ik alleen maar zeggen dat geen Vlaams dag- of weekblad, zelfs geen van de 3 grote tijdschriften, voorbijgaat aan nieuw werk van De Jong, 't Hart, Leeflang, Meijsing, Joyce & Co, Kooiman, Matsier, Kellendonk e.a. Of ik dat persoonlijk allemaal grote en belangrijke schrijvers vind, of ik van oordeel ben dat al hun boeken even geslaagd zijn is een andere vraag. Veel komt me te zwaar en te gezocht voor, het is bij momenten in het jonge Nederlandse proza werkelijk teveel literaire konstruktie; er wordt veel gemaakt en weinig geschreven. Zo pleitte Brouwers voor meer schoonheid, Carel Peeters miste bij de jongeren ‘persoonlijke samenhang, synthese, inzichten’ - er is de jongste Meijsing of Kooiman lezend, twee ronduit vervelende boeken, nog veel werk - misschien moest maar eens iemand om meer spontaneïteit vragen.
Daar staat dan tegenover dat de enige Vlaming die in Nederland de jongste jaren is ‘doorgebroken’ Van den Broeck is. Dan nog alleen dankzij Jeroen Brouwers. Ik wil daarbij twee bedenkingen maken. Men haalde om een Vlaming te introduceren meteen maar de al te grote kanonnen te voorschijn en men sprak van ‘een nieuwe Boon’. Alsof gewoon spreken van ‘een goed, een interessant Vlaams schrijver’ niet voldoende was om echt aandacht te trekken. Een tweede bedenking is, dat men er in Nederland een goede 10 jaar heeft overgedaan om deze ‘nieuwe Boon’ te ontdekken. Er is dus voor iedereen nog hoop. | |
[pagina 42]
| |
Tot slot wil ik in verband met de Noord-Zuid problematiek nog twee zaken opmerken. Ik heb herhaaldelijk gesproken over ‘een Vlaams schrijverschap’. Het heeft me verbaasd dat niet iedereen dat volstrekt vanzelfsprekend vond. Als Vlaming stellen dat men ‘Vlaams schrijver’ is, betekent niets anders dan stellen dat men schrijver is. Willem Frederik Hermans wees reeds in zijn essaybundel ‘Ik draag geen helm met vederbos’Ga naar eind(4) op de belachelijkheid van sommige Hollandse schrijvers die in hun boeken vooral geen Hollandse indruk willen wekken, en die dus slechte boeken schrijven. Zo ook zou ik mezelf bij voorbaat verminken indien ik, na de nodige inleving en studie, zou schrijven over de gevolgen van een streng calvinistische opvoeding op mijn amoureuze verhoudingen.
Het is echter duidelijk waarom sommigen nog altijd terugschrikken voor het bijvoegelijk voornaamwoord ‘Vlaams’. In bepaalde kringen is men nog altijd geneigd het beeld ‘Vlaanderen’ te verbinden met tamboergeroffel, kortgebroekte vendelzwaaiers, zelfs met extreem-rechtse opvattingen, met ‘bloed en bodem’-theorieën. Het lijkt me onverstandig.
Verbindt men de term ‘Vlaanderen’ uitsluitend met folklore of met inderdaad gevaarlijke tendensen binnen de Vlaamse beweging, dan kan men in een situatie terechtkomen waarin een aantal intellektuelen het zeer moeilijk zou krijgen. Met andere woorden, het lijkt me politiek en intellektueel hoogst onverstandig het monopolie van het bijvoegelijk voornaamwoord ‘Vlaams’ over te laten aan bepaalde mensen met teveel heimwee naar het verleden. Het is een inzicht dat reeds is verworven door heel wat Vlaamse politici uit alle partijen en ook door bedrijfsmensen - men kan aan het Vlaams Economisch Verbond denken. Ik stel echter vast dat sommige intellektuelen - onder hen heel wat vrijzinnigen en mensen die zich zo graag progressief noemen - nog steeds aarzelen.
Mijn slotopmerking betreft een misverstand dat ik maar al te graag uit de weg wil ruimen. Het is zeker niet mijn bedoeling te pleiten voor een afsluiting van Nederland of van welke kultuur dan ook. Vermeylens' opmerking in verband met Vlaming en Europeeër zijn moet hier zeker niet worden herhaald. Wie dus wil begrijpen dat ik, pratend over dit land, voor verenging of zelfgenoegzaamheid pleit, is óf dom óf te kwader trouw. En zeker, ook ik heb gelezen dat Mare Reynebeau in Aarts' AlmanakGa naar eind(5) schreef dat ‘Vlaanderen wordt gedomineerd door een Amsterdamse maffia met zijn uitgeverijen en al de rest.’ In de PoëziekrantGa naar eind(6) schreef Daniel Billiet dat hij Nederlandse uitgevers en kritici beschouwde als ‘een bezetter’ die de Vlamingen dus kultureel zou onderdrukken. In enkele artikelenGa naar eind(7) heb ik deze beweringen reeds als overtrokken afgedaan. Wat heeft men in een debat aan schreeuwerige uitspraken? Dat kulturele integratie tussen Noord en Zuid een hersenschim is, zal ik niet tegenspreken. Kulturele samenwerking daarentegen is niet alleen noodzakelijk maar ook vruchtbaar. Het beste uitgangspunt voor zo'n | |
[pagina 43]
| |
vruchtbare samenwerking lijkt me het inzicht dat het eigenlijk om twee kulturen gaat. Want het was toen jammer, velen vinden het vandaag de dag nog jammer, maar in 1585 is Antwerpen wel degelijk gevallen. |
|