| |
| |
| |
Paul Koeck
De zoete smaak van goudlikeur
1
Assepoester werd ook nog eens genoemd. Maar in feite ging het over Paola Machiatti, een éénentwintigjarige fabriekarbeidster uit Napels. Ze trouwde in Pittsburg, Verenigde Staten, met de industrieel Robert Agnew, een weduwnaar van achtenveertig.
Paola werkte in een voedingsbedrijf, ze pakte macaroni in. Ze schreef haar naam, adres en leeftijd op een kaartje, ze schreef dat ze kontakt zocht en ze stopte dat kaartje tussen de macaroni.
Dat ene pakje raakte tussen een partij die voor export was bestemd, export naar de Verenigde Staten. In de haven van New York stonden een tiental vrachtwagens klaar, die verdeelden de macaroni over het hele land. Dat ene pakje belandde in een supermarkt te Pittsburg en daar werd het gekocht door de huishoudster van Robert Agnew. Hij reageerde op de boodschap van Paola met het gekende resultaat. Het stond in de krant.
| |
2
‘Dat is ook toevallig’, dacht Maria Neefs hardop.
Het was op drieëntwintig september, een dinsdag. Ze herlas het artikeltje. Haar dochter zou over vier dagen trouwen.
Op de Grote Markt stand nog zo'n knus belfortje uit de veertiende eeuw. Maria Neefs leefde tussen zestienduizend stadsgenoten die lichtjes door de resten van een middeleeuwse omwalling waren gegroeid.
Maria Neefs was huisvrouw, éénenvijftig jaar en ze kon zich geen gekke dingen veroorloven, dat wil zeggen niet nog eens een avondjurk kopen. Ze had er al één en die gebruikte ze hooguit een keer of drie.
De dochter van Maria Neefs zou trouwen met een advokaat. Hij woonde in een ander deel van het land en sprak alleen Frans. Hij was tegen de achterkant van haar wagentje gereden, ze stopte voor een verkeerslicht
| |
| |
en hij had het niet gezien. Hij was dus in fout. De dochter van Maria Neefs speelde de tolk toen de politie de vaststellingen kwam doen. De Franstalige advokaat bedankte haar en bood haar een koffietje aan.
Nu zaterdag zouden ze trouwen.
Maria Neefs keek op de boodschappenlijst. Haar man had daar ook een aantal zaken op geschreven.
| |
3
‘Is dat niet toevallig?’ vroeg Ralf Vranckx aan zijn vrouw. Hij toonde haar de krant, maar ze keek niet eens, ze was niet onder de indruk.
‘Zoals die honderden flessen’, zei Ralf Vranckx.
‘Een fles tequila’.
‘Hoeveel toevalligheden waren er niet nodig vooraleer precies die fles vanuit Mexico op één van onze rekken belandde?’
Zijn vrouw haalde nogmaals de schouders op.
‘Indien die fles niet hier had gestaan, zou ze ergens anders staan’, zei ze.
En dat was ook waar.
De vrouw van Ralf Vranckx was mooi, ze wist het. Ze kostte hem veel geld. In de winter ging ze skiën en in de zomer zeilen. Ralf ging mee als hij tijd had.
De bel van de winkel rinkelde. Zijn vrouw maakte geen aanstalten. Er stand een man in de winkel die Ralf Vranckx nooit eerder had gezien, hij bestelde een kruik jenever en een pakje pijptabak. Ralf verkocht de fles aan de volle prijs, zijn dag was goed.
Voor Ralf Vranckx dit winkelhuis huurde, verkocht men er elektrische apparaten. De muren zaten nog vol stopkontakten. Het huis was een halve verdieping hoger dan de andere, vanuit het dakvenster kon hij het knusse belfortje zien, in de zomer werd het tot middernacht verlicht.
Een gunstige ligging dus, voor een likeurwinkel.
| |
4
Freddy Garato liet het stuur even los. Zijn mercedes-diesel bleef kaarsrecht over de snelweg rijden tegen honderdtwintig kilometer per uur. Hij haalde zijn flesje eau de cologne ambrée uit het handschoenkastje, hij schroefde het dopje eraf en besprenkelde zijn handen. Zopas had hij getankt in een self service station en de geur van dieselolie was zeer hardnekkig.
De radio stand op.
Freddy Garato rekende uit dat de kilometerteller van zijn stationwagen de vijfduizend zou overschrijden tij- | |
| |
dens de rit van de metropool naar de stad met het knusse belfortje. Ralf Vranckx leek goed op weg één van zijn beste afnemers te worden.
‘In de metropool is een Noorse zeeman gestorven aan de gevolgen van een vergiftiging na het drinken van enkele barrels van 't Vat 40’, zei de nieuwslezer.
Freddy Garato vond dat nogal kras, hij vond het kras dat de nieuwslezer het merk noemde. Want negen kansen op tien had die zeeman de eerste de beste lege fles genomen om ze met bocht te laten vullen. ‘Waarschijnlijk methyl’, dacht hij.
Want Freddy Garato wist van wanten, hij had zelf een likeurstokerij in de metro pool.
Hij duwde een casette in de recorder, het nieuws kon hem niet boeien, Freddy Garato las ook zelden een krant, zelfs de sport volgde hij niet. Hij had zich gespecialiseerd in schuine grappen. Daar hielden zijn klanten ook van.
Freddy Garato verdiende lekker.
Hij deed het zeer voorzichtig.
Bij de politie werkten ook niet allemaal uilen.
Freddy Garato kocht het grootste deel van zijn alkohol bij een sluikstoker. Die man vloog al twee keer tegen de lamp, het zou ook nog wel een derde keer gebeuren en daarom nam Freddy zijn voorzorgen. Hij bleef ook een dosis alkohol bestellen bij erkende distilleerderijen en hij regelde het zo, dat zijn officiële likeurproduktie in verhouding was. Die flessen faktureerde hij. De andere verkocht hij beneden de prijs. Hij zei tegen zijn klanten dat het om smokkelwaar ging, in de haven viel immers altijd wat te versieren. Dat pikten ze altijd. Ze kochten een groat aantal flessen in het zwart en meteen werden ze medeplichtig. Ze hielden hun mond wel. Ze konden bovendien niets meer bewijzen.
Freddy Garato beschikte nog over negen kilometer snelweg om uit te rekenen hoeveel hij aan deze nieuwe lading verdiende. Zijn stationwagen was dit keer haast uitsluitend gevuld met eigen fabrikaat, likeurtjes die vooral door dames werden gedronken. Vooral de dames verkozen de zoete smaak van Apricot, Crème de cacao of Goudlikeur.
| |
5
‘Wat wil dat zeggen?’ vroeg Maria Neefs.
‘Drank?’
Haar man vond het vanzelfsprekend. Hij had aan whisky gedacht, aan cognac, jenever, gin, aan dergelijk spul.
‘Zou je dat niet beter zelf halen?’ vroeg Maria Neefs.
Maar haar man wist niet wanneer hij het zou kunnen doen, overdag werkte
| |
| |
hij en 's avonds was ‘de stoop’ gesloten. Haar man schreef toen alles op een briefje.
‘Vijf flessen whisky’, schreef hij.
En tussen haakjes: ‘Black and White’.
‘Twee flessen Oude Schiedam’.
‘Zoveel?’ vroeg Maria Neefs.
‘Als dat maar voldoende is’, zei haar man.
Zijn grimas toonde aan dat hij daar niet zo zeker van was.
Maria Neefs had daar geen verstand van. Ze raakte haast nooit alkohol aan, niet om het principe, maar omdat ze ondervond dat ze na één glaasje dronken was en's anderendaags doodziek.
‘De Stoop’, zei haar man.
‘In een zijstraat van de Grote Markt’.
‘Zeg maar tegen Ralf dat ik je heb gestuurd’.
‘Dan krijg je op sommige dranken bijna veertig percent korting’.
| |
6
De twaalf kippen en vier kalkoenen van Emile Langhout verdrongen zich rond de drinkbak. Emile Langhout hijgde, hij had zich gehaast. De boer bleef naast hem staan.
‘Stront aan de knikker?’ vroeg de boer.
Emile Langhout wist het nog niet.
De eigenaar van de distilleerderij Cordialis had hem opgebeld, er waren opeens twee leden van de Bijzondere Opsporings Brigade in zijn winkel verschenen. Ze onderzochten het geval van de Noorse zeeman die aan vergiftiging door methyl was gestorven. Die methyl zat in een fles jenever van 't Vat 40o.
‘Er bestaan sterke vermoedens dat die fles uit mijn winkel kwam’, zei de eigenaar van Cordialis.
‘De rechercheurs namen alle andere flessen jenever van 't Vat mee’.
‘Ik gebruikte de alkohol die jij me leverde’.
‘Is daar wat mee?’
Emile Langhout wist het niet, echt niet.
‘Ik ga het onmiddellijk onderzoeken’, zei Emile Langhout.
‘Ik licht je zo vlug mogelijk in’.
Emile Langhout woonde in een riante villa op tien kilometer van de metropool. Die villa, de twee auto's, de kleurentelevisie, alles stond op naam van zijn vrouw. Toen hij de eerste keer werd betrapt, kort na de
| |
| |
oorlog, hadden ze die voorzorg nog niet genomen. Het was een les geweest. Emile Langhout gaf zijn vrouw een lijst met namen en telefoonnummers. Freddy Garato stond op de derde plaats.
‘Als er inderdaad iets met de alkohol is, zal ik mijn handen meer dan vol hebben’, zei Emile Langhout tegen zijn vrouw.
Dan waarschuw jij deze mensen’.
Twee weken voordien hadden ze zijn negenenvijftigste verjaardag gevierd. ‘Stop ermee’, had zijn vrouw gevraagd.
‘Nog één jaartje, had Emile Langhout gezegd.
In Frankrijk, op een heuvel in de Dordogne, beschikten ze over een kasteeltje met zes hektaren bos eromheen.
Emile Langhout reed naar het dorpje in de Kempen waar misschien wel de oudste linde van het land op het marktplein stond. Hij wond zich steeds meer op.
‘Als die alkohol inderdaad giftig is...’, dacht hij.
Daar werden ondertussen meer dan tienduizend flessen mee gevuld. Hij durfde er niet verder over te denken.
‘Het zou toch erg toevallig zijn’, trachtte hij te geloven.
Zijn sluikstokerij lag een eind buiten het dorp. Ze was ondergebracht in de schuur van een hoeve die in niets van de andere verschilde. De boer had onlangs nog wat meer bibbergeld gevraagd.
De voorste wielen blokkeerden en de wagen van Emile Langhout schoof bijna tot tegen de pomp in het midden van het erf. De boer kwam verschrikt uit de stallen gerend. Normaal liet Emile zich hier overdag nooit zien.
‘Ik kom proeven nemen’, zei hij.
Hij gebruikte altijd vijftig percent zuivere alkohol en vijftig percent gedenatureerde ethyl. Om die ethyl te denaturiseren voegde men er een kleurstof, anilinegroen en tien percent methyl aan toe. Die kleurstof kreeg hij er makkelijk uit en van die methyl verdween ook nog een groot gedeelte bij het verhitten. Methyl verdampte immers bij zesenzestig graden en ethyl pas bij achtenzeventig.
Emile Langhout begreep niet wat er zou kunnen misgelopen zijn. En dat er iets was misgelopen stond al vlug vast. Na tien minuten begonnen de proefdieren vreemd te doen, eerst de kippen en even later ook de kalkoenen. Ze botsten tegen elkaar op.
‘Ze zijn blind’, zei de boer.
Hij moest zijn keel schrapen.
Maar dat kon Emile Langhout niet schelen.
| |
| |
‘Hij werd er voor betaald’, dacht hij.
‘En dik’.
Het kon hem daarentegen wel schelen dat hij voor één keer verzuimd had het brouwsel te testen voor hij het naar zijn afnemers bracht.
Na twintig minuten waren de zestien proefdieren dood.
‘Stop ze onder de grond’, zei hij tegen de boer.
‘Ik trommel onmiddellijk een aantal mann en bij elkaar’.
‘We komen de stokerij ontmantelen’.
‘Over een paar uur sta ik hier met een vrachtwagen’.
| |
7
‘U kent mijn man’, zei Maria Neefs.
‘John’.
Ralf Vranckx knikte, hoewel niet helemaal van harte. Dat kwam omdat Freddy Garato net een nieuwe lading flessen binnenbracht.
‘Laat je klanten niets merken’, had Freddy Garato hem gezegd.
‘Geen kortingen of zo’.
‘Dat verspreidt zich als een lopend vuurtje en voor je 't weet heb je de accijnzen aan je deur’.
Ralf Vranckx vond dus zogezegd de flessen Oude Schiedam niet tot Freddy Garato voor een volgend vrachtje naar zijn stationwagen liep.
‘Ik mag dat in feite niet doen’, zei Ralf tegen Maria.
‘Ik mag niet onder de prijs verkopen’.
‘Dat mag niemand weten’.
Hij knikte in de richting van de stationwagen.
‘Ik doe het alleen voor mijn beste klanten’.
Maria Neefs gebaarde dat ze het begrepen had. Ze geloofde hem echter niet. Haar man kocht hier misschien om de maand een fles jenever. Ralf Vranckx plaatste de twee flessen Oude Schiedam naast de vijf flessen whisky, Black and White.
Freddy Garato kwam weer binnen.
‘Bent u met de wagen?’ vroeg Ralf aan Maria.
Ze schudde het hoofd. Ze wees naar haar bromfiets. Aan weerszijden van het bagagerek hing een grote zak van zeildoek. Dat volstond
Veertig percent eraf, dat maakt een heel verschil.
| |
| |
Freddy Garato droeg twee flessen in elke hand en één onder elke arm. Hij plaatste ze op de toonbank. De flessen hadden een speciale vorm, ze waren gevuld met okerachtig vocht dat als olie bewoog, er dreven ontelbare goudkleurige schilfertjes in.
Maria Neefs had het geld reeds op de toonbank gelegd.
‘Wat is dat?’ vroeg ze.
Ze wees op zo'n speciale fles.
‘Goudlikeur)>, zei Ralf Vranckx.
‘Als je dat in je lijf hebt, ben je een echte goudmijn’, lachte Freddy Garato.
Hij grijnsde. Hij was een geboren verkoper.
‘Dan wil ik ook nog zo'n fles’, zei ze tegen Ralf Vranckx.
‘Goudlikeur’.
Ze zei het impulsief, waarschijnlijk omdat ze de fles zo mooi vond.
Ze wou er haar man mee verrassen. Ze vroeg zich niet eens af hoe dat okerachtige vocht zou smaken. Dat speelde voor haar geen rol. Ze raakte nooit een druppel sterke drank aan.
| |
8
Apotheker Meeuws luisterde maar half naar wat zijn klanten hem vertelden. Ze merkten het en zwegen na een tijdje.
Apotheek-drogisterij Meeuws, stond in goudkleurige letters op het uitstalraam geschilderd. Al twintig Jaar.
Het stadje waar apotheker Meeuws werkte en woonde, was in feite nog ouder dan het stadje met het knusse belfort. Ze lagen twintig kilometer van elkaar, aan dezelfde rivier die niet bevaarbaar was voor lichters met een tonnenmaat van meer dan driehonderd.
Apotheker Meeuws hoefde tegen niemand te vertellen dat hij in geldmoeilijkheden zat, dat was verloren moeite, ze zouden hem niet geloofd hebben.
Zijn vrouw was ook apotheker.
Apotheker Meeuws bewoog zich haast aristokratisch door zijn apotheek. Zijn haar grijsde lichtjes bij de slapen, hij had blauwe ogen en mat één meter vijfentachtig.
Hij had zeven bedienden en één arbeider in dienst.
Apotheker Meeuws trachtte er zich van te overtuigen dat hem geen schuld trof.
‘Brandspiritus’, had Emile Langhout gevraagd.
En brandspiritus had apotheker Meeuws hem geleverd.
| |
| |
Bovendien leek het hem toch wel onwaarschijnlijk. Eén kans op duizend misschien, één kans op een miljoen dat de methyl die hij leverde precies in die fles jenever van 't Vat 40o terechtkwam, precies in die likeurwinkel van de metropool.
Anderzijds had apotheker Meeuws ook het berichtje over Paola Machiatti gelezen. Zo'n pakje macaroni kwam uiteindelijk toch ook altijd ergens terecht.
Emile Langhout was een goede klant.
Een verdachte klant weliswaar.
‘Ik kan dat toch niet allemaal kontroleren’, dacht apotheker Meeuws. ‘Een klant die rattenvergif koopt bijvoorbeeld’.
‘Gebruikt die dat wel tegen de ratten?’
‘Daar ben ik toch niet meer verantwoordelijk voor’.
De eerste keer kwam Emile Langhout een fles brandspiritus kopen, één fles. Hij snoof de geur op.
‘Gedenatureerde ethyl?’ vroeg hij.
Apotheker Meeuws knikte. Emile Langhout betaalde en verdween. Twee dagen later kwam hij terug. Hij bestelde vierhonderd liter. Dat was een ongewone hoeveelheid.
‘Ik heb het eerst eens met die ene liter geprobeerd’, zei Emile Langhout.
‘Die brandspiritus was precies wat ik zocht’.
Hij duimde.
‘Zo'n kwaliteit’, zei hij.
Apotheker Meeuws reageerde niet. Hij verkocht graag die vierhonderd liter en wat er verder mee gebeurde, hoefde hij niet te weten.
Die ene arbeider kon apotheker Meeuws niet missen.
Maar er zaten twee bedienden op de wip, de druk van de Rijksdienst voor Maatschappelijke Zekerheid werd zo goed als onhoudbaar. Zijn jongste twee bedienden werkten toch ook al zeven jaar voor hem, dat waren net als de anderen vrienden geworden.
‘Ik gebruik het voor mijn zware motoren’, zei Emile Langhout.
Apotheker Meeuws knikte. Een maand later bestelde Emile Langhout weer vierhonderd liter.
Aan die gedenatureerde ethyl verdiende apotheker Meeuws zes frank de liter.
Hij hield van zijn werk.
Zijn vrouw ook.
Eensklaps zeiden de bestellers dat de fabriek nog uitsluitend methanol
| |
| |
leverde, geen gedenatureerde ethyl meer.
‘Methyl is immers veel goedkoper’, zei de besteller.
‘En het brandt net zo goed als gedenatureerde ethyl’.
‘Terwijl het de helft goedkoper is’.
Apotheker Meeuws knikte. Ze rolden de vaten naar het magazijn. Er werden geen doodshoofden op geschilderd.
Apotheker Meeuws dacht aan Emile Langhout.
Hij voegde per honderd liter een halve gram anilinegroen aan de kleurloze methyl toe.
‘Om alle vergissingen te vermijden’, hield hij zich voor.
‘Ze zouden kunnen denken dat het pure ethyl was, geschikt voor konsumptie’.
Door de groene kleur zou iedereen aan methyl denken. Het verschil zou slechts opvallen wanneer iemand de alkohol voor illegale doeleinden gebruikte, een sluikstoker bijvoorbeeld, maar die zou dan zichzelf gestraft hebben. En ondertussen had apotheker Meeuws toch weer vierduizendzeshonderd liter verkocht. Want zoveel bestelde Emile Langhout plotseling in één keer.
‘Zoveel?’ vroeg apotheker Meeuws.
‘Dan krijg je het aan negen frank vijftig de liter’.
‘Waarschijnlijk zie ik hem nooit meer terug’, dacht apotheker Meeuws.
‘Maar die vierduizend zeshonderd maal zeven frank heb ik dan toch nog verdiend’.
Emile Langhout betaalde altijd kontant.
De vrouw van apotheker Meeuws had een vertegenwoordiger aan de lijn. Ze wist iets niet en daarom moest ze weer naar beneden, voor de derde keer die dag.
‘Hebben we nog voldoende Triaminic in voorraad?’ vroeg ze haar man.
‘Die Noor’, zei apotheker Meeuws.
‘Die Noorse zeeman’.
‘Die kan toch niet heel alleen zo'n fles uitgedronken hebben?’
Zijn vrouw bekeek hem even.
‘Je bent niet in je gewone doen’, zei ze.
Apotheker Meeuws wist het.
En toen Emile Langhout voor zijn deur parkeerde, driftig, totaal onreglementair met twee wielen op het trottoir, hoefde er voor hem geen tekeningetje meer bij gemaakt.
| |
| |
| |
9
‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg de man van Maria Neefs.
Hij leek helemaal niet opgezet met die fles goudlikeur. Hij liet dat merken op zijn manier. Hij grinnikte, kneep zijn vrouw vaderlijk in de wang en schudde vervolgens met iets van vertedering het hoofd om zoveel onwetendheid.
‘Een vrouwendrankje’, zei hij.
‘Zo zoet, wie drinkt dat nu nog?’
Maria Neefs zei dat ze het een mooie fles vond, ze kon er later een schemerlamp van maken.
‘Maar dan moet ze eerst leeg zijn’, zei haar man.
‘Wie gaat dat doen?’
‘Jij?’
Maria Neefs schudde met een grimas vol afschuw het hoofd. Maar haar dochter vond die zwevende goudkleurige schilfertjes ook wel amusant, ze schudde een paar keer met de fles.
‘Ik zal er wel een paar barrels van drinken’, zei ze.
‘Morgen’.
‘Op het feest’.
| |
10
‘Je lapt me wat’, zei Freddy Garato.
Zijn lippen waren kurkdroog.
Hij zei het tegen Emile Langhout.
Emile Langhout scheen zich helemaal niet schuldig te voelen.
‘Ik bel je vanuit Frankrijk’, zei hij.
‘Dat kost me geld’.
‘Ik kon net zo goed mijn mond gehouden hebben’.
‘Betaal je me schadevergoeding?’ vroeg Freddy Garato.
‘Ben je gek’, zei Emile Langhout.
‘Vraag dat aan die kloot van een apotheker’.
Hij had vijf mannen bij elkaar kunnen krijgen om de sluikstokerij te ontmantelen. De boer stak een handje toe. Emile Langhout hield dat vanop een afstand in het oog. Hij had ervaring in die zaken. Hij verschool zich in de rand van een sparrenbos, zijn auto stond vijfbonderd meter verder in een karrespoor. En inderdaad, de politie was er voor alles op de vrachtwagen lag.
‘Ik moest alles achterlaten’, zei Emile Langhout.
‘Ik heb geen frank meer’.
| |
| |
Freddy Garato vond het een ramp. Dat het net nu moest gebeuren, vlak voor de feestdagen, kerstmis en nieuwjaar, net de periode dat hij de grootste winsten maakte.
‘Is dat spul echt zo gevaarlijk?’ vroeg Freddy Garato.
Emile Langhout legde het uit.
‘In het kort’, zei hij.
‘Want deze telefoon zal me wat kosten’.
Met de alkohol die hij voordien leverde kon niets verkeerd lopeno Men mocht per dag een derde van een fles likeur drinken die met zijn alkohol was bereid, dan kreeg men slechts één milliliter methyl binnen, totaal ongevaarlijk.
‘Maar nu werkte ik zonder het te weten met zuivere methyl. Een borrel van vijfentwintig milliliter bevat reeds acht gram methyl. Daar alleen kan je reeds blind van worden’.
‘Verdomme’, zei Freddy Garato.
Emile Langhout verbrak de verbinding. Freddy Garato voelde zich opeens zeer eenzaam. Hij trachtte na te denken. Om te beginnen liet hij de alkohol die Emile Langhout hem leverde in de gootsteen vloeien. Maar hij kon niet hetzelfde doen met de reeds gebottelde flessen cognac, whisky, rhum, goudlikeur. Dan was hij failliet, bankroet. Anderzijds mochten die flessen hier niet worden gevondeno Hij zou ze naar de kelders van het huis van zijn ouders brengen. En hij had ook een aantal vrienden die wat ruimte ter beschikking konden stellen. Hij zou wel iets bedenken, iets in verband met het ontduiken van accijnzen of zo, dat klonk altijd sympathiek.
Dat was zijn eerste zorg.
Nadien zou hij nagaan hoe hij zijn afnemers best aanpakte.
Hij manoeuvreerde zijn stationwagen zo dat de laadruimte zo dicht mogelijk bij de voordeur kwam. Uiteraard hinderde dat de voetgangers lichtjes, het was onreglementair. Toen hij een derde krat in de stationwagen schoof en twee rijkswachters op zich zag afkomen, dacht hij aanvankelijk dan ook dat het in verband met het fout parkeren was.
Toen wrikte één van die rijkswachters een fles goudlikeur uit zo'n krat.
Vanaf dat ogenblik wist Freddy Garato het wel.
| |
11
De man van Maria Neefs had gelijk. Niemand raakte de fles aan, ze vonden de fles mooi, dat wel.
‘Maar dat kan je geen hele avond blijven drinken’, zeiden ze.
‘Dat is te kleverig’.
Maria Neefs dacht dat sommigen niet durfden proeven omdat de fles niet aangebroken was.
| |
| |
‘Jij zou er toch van drinken?’ zei ze tegen haar dochter.
Haar dochter knikte.
Maria Neefs opende de fles.
Er waren ongeveer zestig gasten op het feest, de meesten spraken Frans.
Haar dochter verhuisde naar het Franstalig landsgedeelte.
‘Dan zal ik nooit met mijn kleinkinderen kunnen praten’, glimlachte Maria Neefs.
Onder die glimlach zat een beetje weemoed.
Aan de ogen merkte Maria Neefs het vlugst dat iemand wat te veel gedronken had, ze merkte het aan de ogen van Jean-Paul en aan die van haar man. Maar iedereen bleef deftig. Haar dochter nipte van de Goudlikeur, in feite maakte ze alleen haar lippen nat.
‘Lekker’, zei ze.
De man van Maria Neefs stelde voor een stoelendans uit te voeren. Het duurde wat vooraleer dat in het Frans was vertaald.
Maria Neefs dronk pompelmoessap.
Toen volgde de kusjesdans.
‘Je borrel staat er nog’, zei Maria Neefs tegen haar dochter.
Haar dochter knikte, ze wreef over haar voorhoofd alsof ze op die manier vermoeidheid wou verdrijven. Ze keek zoekend om zich heen tot ze Jean-Paul zag staan.
Maria Neefs wist dat haar dochter stilletjes zou verdwijnen, dat was vooraf afgesproken. Om de feer niet te breken. Maria Neefs zag het gebeuren. Eerst ging Jean-Paul, waarschijnlijk om de auto voor te rijden. Haar dochter gaf nog enkele plichtmatige glimlachjes weg, ze leek nu wel erg vermoeid, haar gezichtje zag zeer bleek. Maria zag haar stiekem verdwijnen.
Er kwam een immense droefheid over haar, een golf die haar kompleet verraste.
Haar man merkte het. Hij sloeg zijn arm om haar heen.
‘Komaan’, lachte hij.
‘Op een dag als deze’.
Maar ook onder zijn lach zat verdriet.
Maria Neefs kende haar man immers door en door.
‘Drink die borrel leeg’, gebood hij.
‘Je weet dat ik nooit drink’, zei ze.
‘Ik ben dronken na één glas’.
Haar familieleden kwamen er op af, broers, en zusters, ze begonnen aan- | |
| |
moedigingen te skanderen. Iemand vulde de borrel tot de rand. Maria keek naar de kring verhitte, lachende gezichten om zich heen, mensen die zich amuseerden. Maria wou die pret niet drukken.
Ze glimlachte.
Ze proefde.
‘Het is inderdaad zeer zoet’, zei ze.
Iedereen applaudisseerde.
‘Ad fundum’, riep iemand.
‘Ad fundum’, skandeerden enkelen.
‘Ad fundum’, gebood haar man plechtig.
Op het gezicht van Maria verscheen iets als de berustende, onthechte glimlach van een martelares. Toen dronk ze de borrel leeg.
| |
12
De methylzaak eiste zes doden.
Heel wat likeurwinkels haalden nog maar tien percent van hun normale omzet. Er ontstond een ketting van faillissementen.
Het syndikaat der likeurstokers plaatste advertenties die de betrouwbaarheid waarborgden van de produkten die door hun leden werden geleverd.
Het verbond der nijveraars en handelaars in wijnen, geestrijke dranken en likeuren, zei dat het de schuld van de regering was. De taksen op alkohol moesten volgens het verbond drastisch worden verminderd. Op die wijze zou het sluikstoken geen hoge winsten meer opleveren en dat zou het kwaad meteen uitroeien.
De nationale federatie van de vakbonden van meestersuikerbakkers en chocoladebewerkers meldde dat niet één van haar leden pralines met methyl op de markt had gebracht. Hun produkten waren te vertrouwen. Daarom lagen hun prijzen ook wat hoger.
De kranten publiceerden rechtzettingen.
‘De direktie van distilleerderij De Sleutel-Garato, verontrust door een gelijkluidende naam, brengt ter kennis dat zij met hoger vermelde persoon niets gemeen heeft’.
De hoger vermelde bleek Freddy Garato. Hij werd veroordeeld tot drie maanden voorwaardelijk en een fikse boete. Hij begon een handel in tweedehands auto's.
Emile Langhout werd bij verstek veroordeeld tot twee jaar effektief. Zijn vrouw verkocht de riante villa en ging ook in Frankrijk leven. Apotheker Meeuws kreeg acht maanden voorwaardelijk. Hij kon zijn zaak boven water houden. Hij dankte zijn jongste twee bedienden af. De zaak van Ralf Vranckx ging failliet. Hij werd arbeider in een kerncentrale.
| |
| |
Zijn vrouw sloeg de eigenaar van een exklusief restaurant aan de haak.
De man van Maria Neefs hertrouwde.
Ieder jaar stond er minstens één pot witte krysanten op haar graf, soms waren het er twee, dat hing er van af. Het was voor de dochter van Maria Neefs niet altijd makkelijk om vanuit het Franstalig landsgedeelte helemaal naar het stadje met het knus belfortje te komen. De zeldzame keren dat de man van Maria Neefs zijn dochter nog zag, schudde hij meewarig het hoofd.
‘Het zou allemaal niet gebeurd zijn’, zuchtte hij dan.
‘Zonder de zoete smaak van Goudlike ur’.
Maar 's avonds bekeek hij zijn twintig jaar jongere vrouw.
‘Het heeft zo moe ten zijn’, dacht hij dan.
| |
13
Assepoester werd ook nog eens genoemd. Maar in feite ging het over Paola Machiatti, een éénentwintigjarige fabrieksarbeidster uit Napels. Ze scheidde in Pittsburg, Verenigde Staten, van de schatrijke industrieel Robert Agnew, een vijftiger.
Paola werkte in een voedingsbedrijf, ze pakte macaroni in. Ze schreef haar naam, adres en leeftijd op een kaartje, ze schreef dat ze kontakt zocht en ze stopte dat kaartje tussen de macaroni.
Dat ene pakje raakte tussen een partij die voor export was bestemd, export naar de Verenigde Staten. In de haven van New York stonden een tiental vrachtwagens klaar, die verdeelden de macaroni over het hele land. Dat ene pakje belandde in een supermarkt te Pittsburg en daar werd het gekocht door de huishoudster van Robert Agnew. Hij reageerde op de boodschap van Paola met het gekende resultaat.
Paola Machiatti beschuldigde haar man van geestelijke wreedheid.
Ze vroeg een alimentatie van twintigduizend dollar per maand.
Het stand niet in de krant.
Paul Koeck
Dit is een ingekorte versie van een verhaal dat de bijdrage vormt van Paul Koeck aan de verzamelbundel ‘Drinken tot we zinken’, die eind mei bij Uitgeverij De Standaard zal verschijnen.
|
|