van die werken overschilderde of elementen ervan gebruikte in zijn nieuwe werken.
Zijn huidige schildersperiode start met een entoesiaste met fantastiek bestrooide figuratie waarin beurtelings dieren, planten, machines uit een andere realiteit, uit wat niet eerder in onze ervaring bestond geschapen worden. Soms worden sistematisch temata uitgewerkt. Meestal gebeurt dat dan in funktie van een komende tentoonstelling zoals ‘Het vliegt’ voor de Zwarte Panter, het zwelt, en de vrouw of wellicht Venus voor l'Orangerie in Oostende. Later verdwijnt de figuratie of lijkt zij niet meer belangrijk of nadrukkelijk omdat zij in feite al overstegen is, overspeeld door het vreemde, het onnoembare.
Wij herinneren ons heel goed die tweede start. Een van de eerste bijna in spontane verwondering gegroeide werkjes was het ‘Zweeds orgel’, een relatief kleine tekening waarin zijn liefde voor kleur en schittering al duidelijk af te lezen stond naast een gelukkig makende verrassing omwille van wat langzaam naar een struktuur toegleed, in zijn gedaante een andere gedaante aannam.
Het werd voor Paul Snoek een tijd van reëel kreatief geluk. Hij kon weer anders en voor anderen spreken. Hij kon nu een hem eigen liriek veruit-wendigen of nieuwe vorm geven aan wat hem lief was en is: planten en dieren, het huis, meubels en Objekten, allemaal dingen met een ziel die hij met grage ogen en vingers betastte.
Het was een prettige tijd waarin het werken en het ontplooien van zichzelf, het bewust zijn van eigen innerlijke rijkdom, de aanwezigheid van kinderen en vrienden hun rol speelden, het feit zich schepper te voelen op veel terreinen en het besef te leven in een wereld of een midden waarin tal van mensen met bezieling zichzelf ontdekten elkaar daarmee verrijkten een bestendige aanmoediging was.
De wereld lag wijds open, hij betrad nieuwe terreinen, iedere dag was een ontdekking, hij bespeelde zijn hart en zijn geest en verdrong alle nakend onheil, verborg wat in hem knaagde. Zo groeide in tengere en elkaar overspoelende vormen de nieuwe wereld van Paul Snoek, in liefde voor de dingen, in verbazing voor eigen kunnen, in een zorgvuldig afmeten en oppoetsen van eigen mogelijkheden, in een ontdekken van banden en geestesgenoten.
Sommigen van die geestesgenoten voedden al vroeger zijn denken en zijn beeldentaal zoals Klee, Max Ernst, Yves Tanguy; anderen kwamen wat later zoals Korab en Hundertwasser.
Hij werd een voortzetter van het teken, het prille signaal, de geladen verschijning van de enen en schepper van zijn infra-werkelijkheid zoals de anderen. Geestelijke en vormelijke trance vloeiden in een enkele ritmegolf samen.
Zo gaat het kreatieve proces nog steeds verder, getemperd en gelouterd door tal van plastische en menselijke ervaringen en ontgoochelingen.
Een duidelijk rangschikken van zijn tematiek lijkt ons voor het ogenblik minder belangrijk dan het benaderen van zijn unieke situatie in de Belgische hedendaagse schilderkunst. Dat uniek zijn is niet gewild en ook niet de vrucht van een komplot van wijzen of marktonderzoekers, wat wel eens gebeurt.