| |
| |
| |
[Nummer 1]
Prof. Dr. Frans Vyncke
Hedendaags Pools Proza
PROF. DR. FRANS VYNCKE
Geboren te Leke in 1920. Lic. Germaanse Filologie R.U.G. 1944.
Dr. Slavische Filologie en Geschiedenis U.L.B. 1968. Studeerde in 1958 aan de universiteit van Belgrado en Zagreb. Leraar Nederlands aan het Koninklijk Atheneum Aalst (1946-1959). Assistent-lesgever aan de R.U.G. vanaf 1959. Hoogleraar en directeur-diensthoofd aan het Seminarie voor slavistiek vanaf 1973.
Publicaties op wetenschappelijk gebied: De godsdienst der Slaven, Roermond 1969; kritische uitgaven van Oudslavische teksten; bijdragen over geestesstromingen in negentiende-eeuws Rusland (Herzen, Bakoenin). Als publicist talrijke bijdragen over literatuur en plastische kunsten in tijdschriften en katalogen; monografie over Anto Diez, Antwerpen 1978.
| |
1.
Voor een juist begrip van de Poolse literatuur moet men zich eerst goed voor ogen stellen dat ze voor de Polen meer is dan loutere bellettrie, d.w.z. een uiting van het gevoel voor schoonheid. Voor de Polen is de literatuur heel wat meer; zij is in wezen een nationale instelling zoals de Kerk of het Parlement. Toen Polen op het einde van de 18de eeuw verdeeld werd en door zijn machtige naburen zonder meer ingepalmd, zodat deze staat, niettegenstaande zijn indrukwekkende kulturele en politieke traditie, gewoon ophield van bestaan, werden de schrijvers het enige symbool van het voortbestaan van de natie. Zij vluchtten naar het buitenland, en in de emigratie bleven ze in woord en geschrift het levende Polen vertegenwoordigen. Zij groeiden uit tot een soort regering in ballingschap die in geen geval de nederlaag wou aanvaarden, maar integendeel het verdrukte Poolse volk aanspoorde om stand te houden en zonder twijfel noch ontmoediging een betere toekomst af te wachten. Zoals Christus na zijn kruisdood verrezen was, zo zou ook het Poolse volk uit zijn asse weer opstaan. En zo er al wrijvingen waren tussen de schrijvers in de emigratie,
| |
| |
dan was dit meestal omdat ze elkaar verweten dat ze zich niet genoeg inzetten voor de Poolse zaak. Men verwachtte van een Pools auteur dat hij zich niet alleen door het woord ten dienste zou stellen van de heropstanding, maar ook fysisch, door gewapenderhand aan de vele nationale opstanden deel te nemen. Adam Mickiewicz, de beroemdste Poolse schrijver uit de 19de eeuw, is dan ook gestorven te Konstantinopel aan de cholera, toen hij voorbereidselen trof om een vrijwilligerslegioen voor de Krimoorlog op de been te brengen.
In dit historisch perspectief heeft de Poolse literatuur tot op de huidige dag altijd een intense politieke en morele rol gespeeld. Zij reageert als een seismograaf op elke trilling die de Poolse grond doet beven en zich voortplant in de harten van het Poolse volk; zij beoordeelt en veroordeelt, zij trekt het pad dat de Poolse mens moet volgen door de bergen en dalen van zijn geschiedenis. Alle slagen van het noodlot, alle voor- en tegenspoed worden onmiddellijk literaire thema's die fictioneel verwerkt worden, en ironisch of enthousiast, bezwerend of afstandelijk, doorlicht en uitgerafeld.
De weerklank van de literatuur is dan ook enorm bij het Poolse volk. Het leest zijn schrijvers, onderwerpt ze aan openbare discussies en kritiek. Men komt massaal opdagen om proza en poëzie te horen voorlezen. Men kan ganse teksten van buiten opzeggen. Er loopt dan ook van schrijver naar publiek en omgekeerd een brede brug die steunt op wederzijds begrip en sympathie, in tijden van nood op samenhorigheid in het lijden en medeplichtigheid in het verzet.
Als gevolg van de vele bezettingen en oorlogen hebben de Poolse schrijvers een bijzondere handigheid verkregen in het uiten van hun mening in bedekte termen, die door de lezers onmiddellijk begrepen worden. Zo werd een uiterst verfijnde stijl ontwikkeld, die vaak zegt wat hij niet zegt. Men mag aannemen dat de Poolse schrijvers grootmeesters geworden zijn in het gebruik van woorden en zinnen, die semantisch een breed veld bestrijken. Jaroslaw Iwaszkiewicz bijv. weet in zijn novellen en korte verhalen een ragfijne verdroomde sfeer te scheppen door het aaneenrijgen van vage aanduidingen, onuitgesproken of halfuitgesproken gedachten. Vaak is het zo dat Poolse werken pas bij een tweede lectuur volledig overkomen.
Een ander kenmerk van de Poolse literatuur is de bijzondere toon die de schrijver aanneemt, zijn geesteshouding tegenover de dingen. De geschiedenis heeft hem bestendig onder zware druk gezet. Dat is ook het geval geweest met de Vlamingen. Maar daar waar de Vlaamse geest een uitweg gezocht heeft in het sluwkomische à la Tijl Uilenspiegel, of gewoonweg het boertige, zoals een Pallieter, heeft de Poolse geest zijn toevlucht genomen tot de ironie, tot een afstand nemen van zichzelf en de dingen. De Slavische sensibiliteit drijft deze ironie vaak op tot zwarte humor, of tot schrijnende spot die aan cynisme grenst maar intens leed verbergt.
| |
2.
Het is duidelijk dat een dergelijke politiek en sociaal geëngageerde literatuur als een steigerend paard zou
| |
| |
reageren op de verschrikkelijke hel die met de tweede wereldoorlog over Polen losbarst. Even de hoofdfeiten in herinnering brengen. In september 1939 rukken de nazitroepen het land binnen. Het Poolse leger wordt verslagen, niettegenstaande heldhaftige weerstand. Een groot aantal soldaten wordt krijgsgevangen genomen, niet alleen door de Duitsers, maar ook door de Sovjets die inmiddels op hun beurt Polen zijn binnengevallen. Velen zullen in kampen de dood vinden. Sommige detachementen kunnen over de grens vluchten en na lange omzwervingen terug dienst nemen in de rangen van de geallieerde legers. Zij zullen de strijd voortzetten, steeds in de voorste linies, in Afrika, in Italië, in Normandië. Een Poolse divisie zal Gent bevrijden in augustus 1944 onder het bevelhebberschap van Generaal Franciszek Skibinski. Deze laatste schreef later een boek over de campagne van zijn divisie in Frankrijk, België, Holland en Duitsland (Pierwsza Pancerna, De eerste pantserdivisie). In Polen zelf trad de bezetter buitengewoon hard op. Duizenden werden versleept naar de uitroeiingskampen van Auschwitz, Bergen-Belsen, Treblinka e.a., waar de Joden systematisch vernietigd werden. Tegen het einde van de oorlog kwamen de Polen in opstand in Warschau. Bij wijze van represaille besloten de Duitsers de hoofdstad systematisch te vernietigen. Uiteindelijk kwamen zes miljoen Polen om het leven.
De eerste jaren na de oorlog brachten nieuwe, ontzettende problemen. In een verbazende krachtsinspanning zette de hele bevolking zich in om Warschau steen voor steen terug op te bouwen. Het oude stadsgedeelte verrees uit zijn puinen en wel precies zoals het voor de oorlog geweest was, tot in de kleinste details. Anderzijds deed zich een diepgaande sociale en politieke omwenteling voor in het land. Polen werd een socialistische volksrepubliek. Dit gebeurde niet zonder schokken of stoten. De vroegere leidende standen gingen ten onder. Allerlei contrarevolutionaire groepen gingen over tot gewapend verzet, o.a. de nationalistische Armia Krajowa. Het zou nog wel een tijdje duren vooraleer de rust en de orde hersteld werden in het land.
Het spreekt vanzelf dat deze stortvloed van schokkende gebeurtenissen een groot deel van de naoorlogse Poolse schrijvers heeft geïnspireerd, en zelfs tot op de huidige dag jongere auteurs blijft fascineren. De oorlog en zijn nasleep vormen dan ook het hoofdthema van een hele reeks belangrijke romans en verhalen. Hoofddoel van de auteurs is daarbij niet alleen het beschrijven van feiten en gebeurtenissen. Evenmin laten ze zich verleiden tot een gemakkelijke zwartwit interpretatie van de feiten waarbij ‘doorslechten’ schematisch tegenover ‘ingoeden’ gesteld worden. Wat de Poolse sensibiliteit interesseerde, was de menselijke dimensie van deze onmenselijke gebeurtenissen. Hoe konden de slechten zo slecht zijn? Waar ligt de diepere grond van de misdaad? Hoe goed waren de goeden? Welke waren hun feilen, hun zwakheden? Hoe reageert de mens in een situatie van extreme onderdrukking en uiterst levensgevaar? Welke is de psyche van een gevangene in een uitroeiingskamp? Problemen van die aard
| |
| |
zijn het, die de Poolse auteurs hebben getracht te doorgronden, in een geest van diepe solidariteit met het lijden van hun volk, maar tevens met een reflecterend afstand nemen tegenover dit lijden.
Het is niet mogelijk hier alle werken op te sommen, hoe belangrijk ze ook mogen zijn. Ik moge mij beperken tot enkele auteurs die ook in het buitenland weerklank gevonden hebben, op gevaar af onvolledig te zijn. Het verschrikkelijke leven in de concentratiekampen werd op hallucinante wijze beschreven door Tadeusz Borowski (1922-1951). Tijdens de bezetting was hij actief in het verzet, waardoor hij in 1943 gearresteerd werd. Hij bleef opgesloten in gevangenissen en kampen, o.a. in Auschwitz en Dachau tot het einde van de oorlog. Na de bevrijding schreef hij een reeks verzen en verhalen, waarin hij op een schijnbaar koele en afstandelijke wijze de extreem onmenselijke situaties beschrijft die in de uitroeiingskampen heersten. Beroemd en in veel talen vertaald zijn de bundels Pozegnanie z Maria (Afscheid van Maria, 1948) en Kamienny Swiat (Stenen wereld, 1948). In het verhaal ‘Welkom in de gaskamer’ (Prosze Pdnstwa do gazu) wordt schier zonder kommentaar verteld hoe bepaalde gevangenen zich konden in leven houden dankzij het voedsel dat de Joden achterlieten toen ze naar de gaskamer geleid werden. ‘Plotseling kwam het kamp me voor als een oase van rust - overlegt de ikpersoon van het verhaal - steeds zijn het anderen die sterven, zelf leef je nog steeds...’. Het verhaal is een voorbeeld van dit onderkoelde cynisme, dat onzegbaar leed verbergt. Schrijnend detail: Borowski, die genoeg levenskracht bleek te bezitten om het kampleven te doorstaan, pleegde na de oorlog zelfmoord, nog geen 29 jaar oud.
In een gelijkaardige stijl heeft Zofia Nalkowska (1884-1954) die tot de oudere generatie behoort, haar oorlogsverhalen geschreven. Reeds in de periode tussen de twee oorlogen genoot zij bekendheid als schrijfster van romans, drama's en verhalen. In 1946 publiceerde zij een cyclus novellen onder de titel Medaliony (Medaillons). Als lid van de Onderzoekscommissie voor nazimisdaden ondervroeg zij een groot aantal mensen die de gruwelen van de oorlog rechtstreeks hadden meegemaakt. In haar novellen registreert zij de schokkende verklaringen van deze mensen met een minimum aan kommentaar. Schijnbaar houdt ze zich helemaal buiten de zaak en beperkt zich tot zakelijke informaties over de plaats van de feiten, of over uiterlijke kenmerken van de getuigen, zoals hun gebaren of hun houding. Het is een literair dossier geworden dat zij liet voorafgaan door een naar de kern van het menselijk wezen grijpend motto: ‘Aan de mens heeft de mens dit lot beschoren’.
Haar leven lang heeft Zofia Nalkowska een dagboek gehouden. Het fragment dat de oorlogsjaren omvat (Dziȩnniki czasu wonjny, Dagboek uit de oorlogstijd) werd gepubliceerd in 1970. Aan het relaas van de feiten knoopt de auteur overwegingen vast over haar eigen lot als ouder wordende vrouw, die verlaten werd door de man die ze beminde en wegens de bezetting in armoedige omstandigheden leeft. Het is veeleer een veristisch ik verhaal dan een dagboek waarbij het hoofd- | |
| |
personage strijd voert tegen het noodlot voor het behoud van zijn vrijheid en waardigheid als mens.
De Pools-Duitse oorlog van september 1939 werd in beeld gebracht door schrijvers als Jerzy Putrament (o1910) in zijn roman ‘Wrzesiie'n’ (september, 1952), en Wojciech Zukrowski (o1916) in zijn roman Dni Klȩski (De dagen van de nederlaag, 1952) en in zijn verhalenbundel ‘Z kraju milczenia’ (Uit het land van het zwijgen, 1946). Het beroemdste verhaal, Lotna, werd door Andrzej Wajda verfilmd. Zukrowski maakte zelf de campagne van 1939 mee. Hij werd gekwetst en belandde in een Duits lazaret. Hij wist te ontsnappen en was toen een tijdlang werkzaam als arbeider in een steengroeve bij Krakau. Dit had het voordeel dat hij niet naar Duitsland gedeporteerd werd. Een werkmakker van hem in de steengroeve was Karol Wojtyla, die hij reeds voor de oorlog als student in de Poolse Filologie gekend had. Wojtyla trad na de oorlog in het seminarie, werd later aartsbisschop van Krakau en tenslotte Paus Johannes Paulus II. Lyrisch, maar niet zonder humor, heeft Zukrowski de psyche van de Poolse soldaten beschreven te midden van de onbeschrijflijke choas die een verslagen leger kenmerkt, hun persoonlijke moed niettegenstaande de uitzichtsloze situatie.
De roman die het meeste weerklank heeft gekend in het buitenland tijdens de eerste decade na de wereldoorlog, is wellicht As en Diamant geweest (Popiól i Diament), verschenen in 1948, in een groot aantal talen vertaald en verfilmd door Andrzej Wajda. Jerzy Andrzejewski (o1909) beschrijft in dit boek de uiterst ingewikkelde situatie in Polen onmiddellijk na de oorlog. Leden van het verzet, die onder het bevel staan van de Poolse regering in ballingschap, zetten nu de strijd voort tegen de kommunistische Partij. De handeling van de roman speelt in een provinciestad tijdens de laatste vier dagen van de Duitse kapitulatie, van 5 tot 9 mei 1945. Een 22-jarige student doodt op bevel de plaatselijke leider van de Poolse Arbeiderspartij. Kort daarop wordt hij zelf door een patrouille neergeschoten.
Andrzejewski tekent de student geenszins als een verblinde misdadiger, maar veeleer als een jongeling die door de gebeurtenissen na de bevrijding in verwarring gebracht wordt en, door zijn oversten misleid, een nutteloze en voor hem noodlottige daad stelt. Zo komt een tragisch einde aan een jong leven, dat de tijd niet gehad heeft om zich aan de nieuwe omstandigheden aan te passen, om in te zien dat de burgerlijke idealen tot asse vergaan waren, en op de bodem van de as de diamant van de nieuwe tijd fonkelt.
| |
3.
De eerste jaren na de oorlog werden op literair gebied gekenmerkt door hevige discussies omtrent het socialistisch realisme. Heel erg enthoesiast schijnen de Poolse schrijvers niet geweest te zijn voor een visie die eigenlijk alleen in Sovjetrusland opgang maakte. In elk geval zijn geen belangrijke werken ontstaan die men tot die literaire stroming zou kunnen rekenen. Overigens werden de Polen geheel en al opgeslorpt door de oorlogsthematiek. Geleidelijk konden de Poolse auteurs de traditionele relaties
| |
| |
met de Westeuropese literatuur herstellen, en toen een einde kwam aan de stalinistische periode, namen ze geen blad voor de mond. Het heftigst is in dat opzicht Marek Hlasko (1934-1969) geweest. Voor zijn verhalenbundel ‘De eerste stap in de wolken’ (Pierwszy krok w chmurach, 1956) werd hem de Prijs van de Uitgevers toegekend. In een harde, vitale taal en een ironisch groteske stijl in de aard van Gogol tekende hij de troosteloze levensomstandigheden van de stalinistische tijd. In 1958 verliet hij het land en leefde afwisselend in West-Duitsland en Israël. Als emigrant publiceerde hij nog verschillende verhalen en korte romans, maar dit valt buiten het bestek van deze bijdrage.
Van de jaren zestig af begint de thematiek van de Poolse literatuur een steeds grotere verscheidenheid te vertonen. De oorlogsjaren blijven veel schrijvers inspireren, maar de snelle en ingrijpende economische ontwikkeling die Polen doormaakt, gaat steeds meer de belangstelling opeisen. De industrialisatie brengt een grondige wijziging van het levenspatroon met zich mee, vooral op het platteland. Overal worden fabrieken gebouwd, nieuwe wegen aangelegd; de dorpsjeugd trekt naar de stad. Een eeuwenlange agrarische traditie wordt brutaal verdrongen door een voor deze tijd typische gemechaniseerde cultuur. Dit gaat gepaard met enorme menselijke problemen: nieuwe levensvormen in de woonsilo's aan de rand van de grootstad; ontwortelde dorpelingen die het land verlaten en in een vervreemd milieu terechtkomen. Het ergst zijn de oudere boerengeneraties er aan toe: niet begrijpend kijken ze toe, of onbegrepen komen ze in verzet tegen het al te snel omwoelen van hun tradities en de in hun ogen harteloze vlucht naar de stad. Zo ontstonden een hele reeks romans en verhalen, meestal geschreven door auteurs die zelf van het platteland afkomstig zijn, en die de menselijke aspecten van de dorpsproblematiek analyseren.
De roman Ziemi Przypisany (Slaaf van de grond, 1962) van Julian Kawalec (o1916) handelt over de psychische en sociale gevolgen van de verknochtheid van de boer aan de grond. Een jonge procureur, die tevens optreedt als verteller, behandelt de zaak van een oude landbouwer die twee moorden bedreven heeft. Voor de oorlog doodde de boer een jonge man die zijn zuster verleid had om op die manier door chantage aan grond te geraken. Dertig jaar later vermoordt hij een veerman, die vermoedelijk getuige is geweest van zijn eerste misdaad. De procureur verzamelt de feiten voor het dossier, maar denkt ook na over de motieven van de boer. Hij komt tot de conclusie dat de misdaden het gevolg zijn van de onmenselijke voorwaarden waarin de landbouwers vroeger leefden. Grondbezit betekende bestaanszekerheid. Anderzijds zijn de tijden nu veranderd en is landhonger nu niet langer meer te rechtvaardigen. De procureur kan niet anders dan de boer schuldig verklaren, hoewel hij als mens morele bezwaren heeft. In de roman W Slo'ncu (In de zon, 1963) vertelt een oude boer zijn teleurgang. Hij is te oud om een nieuw leven te beginnen nadat zijn land werd opgeslorpt door de stad. Zonder land heeft het leven voor hem geen zin meer en hij werpt zich in het water. De vertel- | |
| |
ler, aan wie de oude man zijn triest verhaal meedeelt, redt hem van de dood.
Een totaal andere cyclus van thema's wordt behandeld door Stanislaw Lem (o1921), een van de vruchtbaarste en tevens meest vertaalde Poolse auteurs. Zijn domein is de science-fiction. Hij studeerde geneeskunde en was aanvankelijk werkzaam als wetenschappelijk navorser aan de universiteit van Krakau. Hij debuteerde in 1946 en schreef sedertdien een hele reeks verhalen, romans en essays die alle tot het wetenschappelijk-fantastische genre behoren en futurologische problemen behandelen. Aanvankelijk hing hij een beeld op van een utopische wereld, vrij van alle zorgen, vrij van oorlog, honger en armoede dankzij de technologie. Maar geleidelijk begon hij van dit optimisme af te stappen. Meer en meer begon hij uiting te geven aan gevoelens van twijfel en onzekerheid in verband met de toekomst. De menselijke kennis en haar grenzen vormen het centrale probleem van Lems oeuvre. Het menselijk technologisch potentieel schijnt niet in staat te zijn de geheimen van de kosmos te doordringen. In zijn romans trachten de mensen tevergeefs in contact te treden met andere wezens en beschavingen in de kosmos, zo bijvoorbeeld in Astronauci (De astronauten, 1951), Eden, (1959), Solaris (1961), Niezwyciȩzony (De onoverwinnelijke, 1964). In deze laatste roman is ‘De Onoverwinnelijke’ een ruimteschip dat landt op een planeet in het sterrebeeld van de lier. De astronauten vinden er sporen van een lang verdwenen beschaving en beginnen de planeet systematisch te onderzoeken. Zij worden echter aangevallen door reusachtige zwermen van kleine metalen ‘vliegen’. Deze blijken zichzelf reproducerende automaten te zijn, die geprogrammeerd zijn om alles wat leeft aan te vallen. De meest verfijnde afweerapparaten van het ruimteschip blijken niet bestand te zijn tegen deze georganiseerde materie. De astronauten moeten de planeet verlaten.
Niet minder beroemd dan Lem is Slawomir Mro'zek (o1930), maar dan vooral als auteur van meestal korte satirische toneelstukken. Hij debuteerde evenwel als prozaïst en kreeg een literaire prijs voor zijn bundel Slo'n (De olifant, 1957). In 1959 verscheen een tweede bundel: Wesele w Atomicach (Bruiloft in Atomice). Mro'zek is een meester van het zeer korte satirische en parodiërende verhaal. Het absurde gaat ongemerkt over in het doodnormale, of omgekeerd neemt de realiteit plots absurde dimensies aan. Ironie wisselt af met groteske zwarte humor. Dit leidt tot een scherpe belichting van de belachelijke en kleinzielige kanten van het leven. Achter het absurde gaat een logica schuil die de vernedering van het individu in alle tijden en omstandigheden vlijmscherp blootlegt. Mro'zek is ook een uitstekend satirisch tekenaar. In 1957 publiceerde hij Polska w obrazach (Polen in beelden); de verzameling parodieën Postȩpowiec (De vooruitstrevende mens, 1960) werd door hemzelf geïllustreerd. In 1964 werd hem in Frankrijk de Prix de l'Humor Noir toegekend.
| |
4.
Twee persoonlijkheden nemen in de
| |
| |
Poolse literatuur een enigszins afzonderlijke plaats in, deels omdat zij tot de oudere generaties behoren, deels omdat hun visie boven de specifiek Poolse problematiek uitstijgt.
Tadeusz Breza (1905-1970) werd geboren in het begin van deze eeuw uit een aristocratische familie. Na zijn middelbare studies was hij anderhalf jaar novice in een Belgisch Benediktijnerklooster. Daarna studeerde hij filosofie in Warschau en Londen, en trad in diplomatieke dienst. In de jaren 1929-1932 was hij werkzaam in de Poolse ambassade te Londen. Na de oorlog hernam hij zijn diplomatieke carrière als kultureel attaché te Rome (1955-1959) en te Parijs (1961-1965). Voor de oorlog schreef hij enkele romans die spelen in het milieu van de Poolse aristocratie en rijke bourgeoisie. Reeds in die werken komt het centrale thema naar voren dat het hele oeuvre van Breza zal beheersen: het probleem van de macht en van de middelen tot het uitoefenen en bestendigen van de macht; het mechanisme dus van een gegeven machtssysteem in een bepaalde tijd en ruimte. Eenmaal dat een apparaat het bewind in handen heeft, glijden de ideeën en de principes op de achtergrond, wordt de te volgen tactiek om de macht te behouden hoofdzaak. Het apparaat past zich permanent aan, hetzij aan de externe gebeurtenissen, hetzij aan de interne belangen van milieus en personen.
Als diplomaat in Rome heeft Breza gedurende jaren heel nauwkeurig het Vaticaan kunnen bestuderen, dat complex van instellingen met hun ingewikkelde functies en relaties. In 1960 publiceerde hij twee belangrijke romans, die de vrucht waren van zijn observaties: Spi'zowa brama (De bronzen poort) en Urza̧d (De opdracht). Het eerste werk is schijnbaar een notitieboek van de auteur uit zijn Romeinse tijd. Het is een kunstvol geheel van essays, feiten, dagboekfragmenten, joernalistieke argumenten, psychologische schetsen van Paus Pius XII en zijn omgeving. Literaire en kunsthistorische beschouwingen o.a. over Malaparte en Veronese, wisselen af met beschrijvingen uit het leven van de clerus en beelden van monniken, priesters, kerken en kloosters. Hoofddoel blijft echter de rol van het Vaticaans machtsapparaat te belichten in historisch en hedendaags perspectief. Het is later gebleken dat Breza een scherp inzicht had in het raderwerk van het mechanisme. Zo voorspelde hij de keuze van kardinaal Montini als opvolger van Johannes XXIII.
De handeling van Urza̧d draait om hetzelfde thema, maar uit een andere hoek gezien. Deze roman is overigens in een streng klassieke stijl geschreven. De zoon van een Pools advokaat van de Curie gaat naar het Vaticaan om documenten te verzamelen voor een studie, en vooral om de zaken van zijn vader te regelen, die wegens een conflict met zijn bisschop zijn ambt niet meer kan uitoefenen. Hij komt in contact met een hele reeks mensen, zowel leken als clerici. Het blijkt aldra dat zijn taak niet zo gemakkelijk zal uitvallen. Elke zaak, hoe gering ook, neemt andere vormen aan in het matchtsapparaat, naar gelang van de conjunctuur, de betrokken personen, enz. Alles hangt af, niet van objectieve factoren, maar van persoonlijke be- | |
| |
langen en inwendige spanningen van het mechanisme. De zoon zal dan ook slechts schijnbaar in zijn opdracht slagen.
Jaroslaw Iwaszkiewicz is de nestor van de Poolse letteren. Geboren in 1894, debuteerde hij reeds in 1915 als dichter. Sedertdien heeft hij een omvangrijk oeuvre geschapen, dat meer dan vijftig boeken omvat en zowat alle literaire genres bestrijkt: verzen, poëtisch proza, romans, novellen, drama's, essays, feuilletons, memoires. Hij is thans bijna 85 jaar en blijft nog steeds productief. Indrukwekkend is ook zijn eruditie. Door de centrale ligging van hun land hebben de Polen het voordeel dat ze nauw contact hebben zowel met West- en Centraal-Europa als met Rusland. Zij kunnen dus uit een brede waaier van bronnen putten voor hun creatief werk, terwijl hun problematiek vaak ruimer is dan de zuiver Westeuropese.
Van 1925 af leidt Iwaszkiewicz een druk leven. Hij reist veel in het buitenland, werkt in het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 1927 tot 1932, daarna drie jaar als secretaris van de Poolse Ambassade in Kopenhagen en een jaar in Brussel. Hij schrijft in die periode tussen de twee wereldoorlogen een hele reeks romans, novellen en drama's. Vooral zijn novellen worden opgemerkt, want hij is een meester in het oproepen van subtiele stemmingen, van de verfijnde trillingen van de psyche.
Het centrale thema van zijn oeuvre is de onontkoombare en historisch gedetermineerde ondergang van een sociale klasse in de periode tussen de twee wereldoorlogen, nl. de klasse van de landadel en de rijke burgerij, met haar verfijnde maar decadente kultuur.
Na de bevrijding begon voor Iwaszkiewicz als het ware een nieuwe loopbaan als beroemd schrijver en publieke persoonlijkheid. In 1945 wordt hij verkozen tot voorzitter van de Poolse schrijversunie. Sedert 1959 is hij deze functie ononderbroken blijven waarnemen. Sedert meer dan twintig jaar is hij lid van de Sejm (Pools parlement). Driemaal wordt hem de grote Staatsprijs voor literatuur toegekend (1952, 1955, 1970). De oorlogsgebeurtenissen hebben eigenlijk een geringe weerslag gehad op de thematiek van zijn naoorlogs oeuvre. Alleen enkele verhalen verwijzen rechtstreeks naar die periode. Het kort verhaal Ikar is zeer typerend voor de sensibiliteit van Iwaszkiewicz. Een vijftienjarige jongen loopt, verdiept in de lectuur van een boek, de straat over. Hij let niet op een hard rijdende gestapowagen, die scherp moet remmen. De woedende inzittenden nemen hem onmiddellijk gevangen. Zijn lot is bezegeld, dwaasweg. Overigens heeft niemand het bemerkt in de drukke straat. De jongen verdwijnt, zoals Ikarus in zee stort op het schilderij van Brueghel: noch de boer noch de herder hebben er iets van gemerkt.
Tot de belangrijkste werken van Iwaszkiewicz in de naoorlogse periode behoort de romantrilogie Slawa i Chwala (Vermaardheid en roem, 1956-1962). Het is een fresco van de ondergang van de Poolse adellijke en burgerlijke republiek. De handeling vangt aan in 1914 aan het strand in Odessa en neemt een einde in 1947 in het verwoeste Warschau. Zij omvat het leven van twee generaties. Zoals
| |
| |
vaak bij Iwaszkiewicz is de realiteit erg met de fictie verstrengeld. Het is in feite een gedeeltelijk autobiografisch geheel van belevenissen, ervaringen en overwegingen over de zin van het leven. De dood, de oorlogen, het menselijk noodlot over het algemeen brengen de auteur ertoe de vraag te stellen naar de zin van het bestaan. Zijn antwoord kan men vitalistisch noemen. Het leven is sterker dan de dood, het stuwt de mensheid voort over alle nederlagen en tegenslagen heen. Daarom moet men het leven in zijn volheid aanvaarden, het genieten in al zijn aspecten.
Deze levensfilosofie heeft Iwaszkiewicz op de meest verfijnde wijze uiteengezet in zijn novellenbundel Ogrody (Tuinen), die verscheen in 1974 - hij was toen precies tachtig. De bundel omvat drie novellen die als een triptiek één geheel vormen. Het is een soort mediterende autobiografie, samengesteld uit flarden van subtiele stemmingen, verfijnde natuurschilderingen, intieme gesprekken, bespiegelingen, verteld met de melancholische charme van een hoogbejaard en fijnbesnaard man. Meer bepaald geeft de tweede novelle een beschrijving van zes parken, die evenzoveel periodes uit zijn lange loopbaan symboliseren. ‘Tuinen’ is het geestelijk testament van een auteur, die na een lang en vruchtbaar leven, op de drempel van de dood, rimpelloze levenswijsheid en innerlijke berusting bereikt heeft.
Hoe vluchtig dit overzicht van het hedendaags Pools proza ook moge zijn, het stelt toch voldoende in het licht hoezeer de Poolse schrijvers innig verbonden zijn met de lotsbestemming van hun volk in tijd en ruimte. Geen probleem rijst of het wordt langs literaire weg getoetst aan hogere waarden. Het is in deze permanente inzet voor alles wat diepmenselijk is, dat de grote betekenis ligt van de Poolse letterkunde voor de wereldcultuur.
|
|