De Vlaamse Gids. Jaargang 62(1978)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Frans Deschoemaeker La fin du siècle bij foto's van Jacques Alexandre en David Hamilton Geen schip kruist op hun binnenwateren. Geen meeuwenvlucht onvlamt de lucht. De morgen smeult. In mossen, mist en water. En zij; een blauwe reiger, neigend naar het slib. De dichter nestelt zich geduldig in de lauwe geuren van het landschap: haar eenwording met zon en nevel. Haar stijlvol sterven zien, en sterven. * Onmiskenbaar reeds; mist om hekpalen en ooft. Het beukenblad al roder in zijn val naar de verrotting. Wij schrijven herfst. Wij smeden woorden tot een praalgraf aan elkaar. Luchtledig gedicht. Hoogtonige, geslepen zang. Haar ademloze intocht. Sluimert in haar ooghoek en gewaden het verval. Zal deze herfst een trage groei van rozen blijken. Een levenslange pijn om tanend leven. Nu weer de schemer om zich heen grijpt en zij een late, nachtelijke vlinder wordt. Zwervend om lampen, nog amper levend bij de gratie van haar gratie. [pagina 56] [p. 56] Een ontbijt. Oosterse kruiden. Haar mandoline en sandalen in de hoek. De schaal met appels, eikels, noten. Najaar. Bleke tekens; of zij vertrok naar elders en desondanks de kamer vult. Maar vluchtiger. Als na een feest de as van houtvuren nog nageurt naar de roes. En naar de trage, ingetoomde waanzin. Wat van de nacht nog rest: mos op de tegels van het patio. Een dode merel in de groene, natte greep van het gazon. De morgen kwijnt. In de lege kamer leeft een dichter naar het okergele daglicht toe. (Prijs van de Vlaamse Club Brussel) Vorige Volgende