De Vlaamse Gids. Jaargang 61(1977)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Herman de Coninck Nieuwe gedichten Achter het raam zit je te kijken naar de tijd. Jij blijft, slechts de tijd gaat voorbij. Jij wacht. Wachten is wat een tuin overkomt onder sneeuw, een boomstam onder mos, een idee in de 19de eeuw. Ik wou dat mijn woorden ook zo konden wachten. Want poëzie heeft te maken met het lang samen laten liggen beschimmelen van dingen, het alkohol laten worden van druiven, het konfijten van feiten, het inmaken van woorden in de kelder van mezelf. Wil er aub. meteen iemand dit beeld bevriezen? Deze tuin, een vitrine vol licht, staat namelijk klaar om zo in Middelheim tentoon te stellen, met een koperen plaatje eronder, ‘licht, God, 1977.’ [pagina 21] [p. 21] Een akwarium klaarte. Stilte is een grote onbeweeglijke onzichtbare vis die voor zich uit ligt te knabbelen aan geluidjes. Een helder, door vier muren afgebakend niets. Er is te weinig niets in deze wereld. Zoals G 8 op de juke-box dat geregeld door de dienster wordt geduwd omdat er geen plaat op zit. Zoals jij, nu je er niet meer bent. Ik bezit jouw afwezigheid, als een dure, leegstaande suite in mij. Ik ben er eigenaar van, voor het geval dat. [pagina 22] [p. 22] Een vijfde druk, het lijkt er wel op of dit een boekje geworden is dat je samen met je eerste pakje condooms aan je lief geeft. Ik heb het allemaal nooit nieuw-realisme gevonden, maar jong-realisme: pogingen om op mijn 25 eindelijk eens te zijn wat ik op mijn 19 nooit was: 19. De weemoed was te snijden, daar kon je jaarlijks mee deelnemen aan het wereldkampioenschap Verdriet. ‘Amour perdue’ zong Adamo toen, en wij maar meezingen, zoals je ‘Ajax wint de wereldcup’ zingt. Maar ik was wel alleen tot verliezen in staat, elke avond weer een dag verloren, elke nacht weer een avond, elke morgen weer een vrouw. Eén keer, na de ontmoeting met Fréderique, vond ik zelfs dat ik mezelf verloren had. Waar heb ik in godsnaam achteraf nog ooit zoiets als een mezelf bij elkaar gezien, tenzij in de skriptie van een meisje van 21 dat me in haar kommentaren ‘Herman’ noemt en promoveerde over de slipjes in het werk van -. [pagina 23] [p. 23] Wat mij beïnvloed heeft? De vooroorlogse Engelse poëzie, de Auden-groep o.a. En Dylan Thomas en de moderne Amerikanen. En natuurlijk Eluard, Aragon ook, en iets later Michaux die voor mij persoonlijk erg belangrijk is geweest. (Gerrit K., 1963) Wat mij beïnvloed heeft? Mijn moeder. Die 8 dagen na de dood van mijn vader aan een zus van hem/tante van mij een doodsprentje gaf met daarin verborgen de rekening van wat ze haar nog moest. Het voor poëzie wel erg bruikbare besef dat je met emoties ook nog wat kunt doen. Het besef ook dat je emoties, bijvoorbeeld wat ik voor haar voel, erg gierig, als een dubbeltje, drie keer moest omdraaien (liefde/haat/liefde)voor je ze uitgaf. En film. In ‘Dokter Mulder zaait papavers’ stroomt er 1-hoog een hotelkamer onder water. Vraag: de eerste druppel die gelijkvloers van het plafond lekt, waar valt die? Antwoord: net op een brandende kaars, kaars uit. Niet de buigzaamheid, maar de precisie van verdriet. Verdriet is de zin ‘When I die I go to heaven, cause I spent my time in hell’, niet in Shakespeare, maar in een Amsterdamse kroeg, op de WC. En zelfs Rik van Steenbergen heeft me beïnvloed. Die heeft nl. een sporthart, en moet daarom na al die jaren nog steeds geregeld wat fietsen. Misschien is ook poëzie zoiets, een hart hebben waarmee je na een turbulente jeugd van de dokter nog altijd af en toe eens moet huilen? Vorige Volgende