De Vlaamse Gids. Jaargang 60
(1976)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 36]
| |
Georges Wildemeersch
| |
[pagina 37]
| |
huidige Nederlandse literatuur die in zijn creatief werk enige plaats van betekenis heeft ingeruimd voor dit intellectualisme. Men kan zich hierbij de vraag stellen in hoeverre het aandeel van het zg. bewuste in Polets werk ook niet in hoge mate medebepaald werd door de solitaire situatie waarin deze auteur zich, naar eigen overtuiging, bevond en door de defensieve houding waartoe hij zich blijkbaar gedwongen zag. In zijn algemeenste vorm gesteld is dit de vraag naar de zg. negatieve invloed die een bepaald literair klimaat of bepaalde tendensen in een welomschreven literatuur kunnen uitoefenen op het werk van een auteur. Het is hier zeker niet de plaats om dieper in te gaan op de complexe en nog weinig bestudeerde problematiek die in deze vraag vervat zit. Het typische van dit soort invloed is echter dat een auteur zich in zijn werk zelf- soms onaangeduid en een enkele keer zelfs onbewust - afzet tegen bepaalde visies, tendensen, evidenties of geplogendheden in het werk van één of meer auteurs. In bepaalde gevallen is dit soort invloed een bewuste reactie tegen bepaalde literaire werken, waarvan de populariteit geacht wordt de eigen literatuur in een verkeerde richting te leiden. Ik zou op dit alles zeker niet zo uitvoerig zijn ingegaan, indien uit Polets werk zelf niet duidelijk geworden was dat iets dergelijks inderdaad ook het geval is. Een passage in het reeds genoemde essay ‘Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?’ levert daarvan een treffende bevestiging. Stellingnemen, zegt Polet daar, is steeds een keuze maken vanuit een bepaald karakter en vanuit een bepaalde situatie. Naar zijn oordeel is het daarbij in de literatuur vaak meer een kwestie van accent of van ‘literaire politiek’ dan van radicale, steeds eenduidig geldende principiële stellingnamen: ‘Zo kan ik me voorstellen dat wanneer de bestaande literatuur in hoofdzaak intellektualisties en hyperbewust zou zijn ik waarschijnlijk zou pleiten voor meer emotieve, onbewuste elementen binnen het kunstwerk en tegenover iemand die een uiterste aan funktionalisme eist een speelser taalgebruik verdedigen als begerenswaardige vorm van kreatieve vrijheid, enzovoort. Maar goed, in deze situatie is het omgekeerde het geval (...)’ (p. 64). Vanuit zijn dialectische en complementerende ingesteldheid - die op zichzelf reeds een flinke dosis intellectualisme vooronderstelt! - werd Polet er door de stand der Nederlandse literatuur a.h.w. toe gedwongen dit intellectualisme ook in zijn creatieve werk te verdedigen. De overaccentuering die hiervan soms het gevolg was, is in enkele werken duidelijk merkbaar, zo ondermeer in de debuutroman ‘Breekwater’. De auteur neemt zijn toevlucht tot hyperintellectualistisch bepaalde procédés en schemata. Al vrij vroeg ook gaat hij ertoe over het bewustzijn zelf thematische waarde te verlenen. | |
2.Niet ten onrechte, lijkt mij, beschouwt Sybren Polet het schrijven als een dialectisch proces. In een voetnoot bij zijn essay ‘Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?’ zegt hij hierover ondermeer: ‘(...) de schrijver en het geschrevene, maker en | |
[pagina 38]
| |
produkt beïnvloeden elkaar wederzijds (...)’ (p. 87). Gaat deze stelling al op voor het proces dat zich met het schrijven van één enkel werk voltrekt, zij geldt in niet mindere mate voor de invloed die de vorige werken van een auteur op een volgend werk kunnen uitoefenen. Door het schrijven van een eerste boek is de schrijver niet alleen veranderd, hij heeft zichzelf ook een soort referentiekader opgebouwd, een kader waarbinnen zijn volgende boek kan spelen, maar waarbinnen een auteur zijn volgende boek ook bewust niet kan willen laten spelen. Nu is dit eerste wel heel nadrukkelijk bij Polet het geval. Niet alleen qua problematiek, verhaalsconceptie en thematiek, maar zelfs wat betreft het hoofdpersonage en de symboliek van handelingen, situaties en gebeurtenissen bestaan tussen de vijf romans die Polet totnogtoe publiceerde merkwaardige overeenkomsten. Het is hier zeker niet de plaats om op dit alles uitvoerig in te gaan - anderen hebben dit trouwens voor een deel van dit werk reeds voortreffelijk gedaanGa naar eind2. -, maar toch moet ik terloops even wijzen op de meest opvallende overeenkomst in al deze romans, nl. het optreden van steeds hetzelfde hoofdpersonage, i.c. Lokien. In feite vormen deze vijf romans een qua opzet en uitwerking modernistische ‘roman fleuve’, door Polet zelf bestempeld als een ‘Lokiniade’. Daar fungeren ‘Breekwater’ (1961), ‘Verboden tijd’ (1964) en ‘Mannekino’ (1968) als een eerste sequentie, terwijl met ‘De sirkelbewoners’ een nieuwe sequentie werd ingezet. Maar zoals ‘Verborgen tijd’ in enkele opzichten vooraf moet gedacht worden aan de debuutroman, zo ook gaat het laatstgeschreven en -verschenen werk, ‘De geboorte van een geest’ (1974), in feite vooraf aan ‘De sirkelbewoners’ (1970). Aan deze op het eerste gezicht nogal ingewikkelde en verwarring stichtende gang van zaken heeft Polet zelf enkele lezenswaardige bladzijden gewijd in het essay ‘Ontstaan en structuur van De geboorte van een geest’, dat achterin zijn nieuwste roman werd opgenomen. Daar wordt ook duidelijk gemaakt dat ‘De geboorte van een geest’ in feite moet ingepast worden op de twee blanco bladzijden tussen de inleidende bladzijden van ‘De sirkelbewoners’ (pp. 5-8) en het eigenlijke verhaal (p. 11 e.v.). Het is evident dat dit een bijzonder extreem voorbeeld is van poe een auteur kan ‘beïnvloed’ worden door zijn eigen werk. Bij het schrijven van ‘De geboorte van een geest’ moest Polet zich noodzakelijkerwijze houden aan het vooraf gegeven referentiekader van ‘De sirkelbewoners’. Hoe een en ander precies in zijn werk is gegaan, zou het onderwerp van een afzonderlijke studie kunnen vormen. Het is echter duidelijk dat de auteur hierbij gemakkelijk zijn toevlucht kon nemen tot zg. regressieve anticipaties op ‘De sirkelbewoners’ en zodoende ook de problematiek van deze laatste roman kon verduidelijken of zelfs verdiepenGa naar eind3. Alleen binnen het vooraf gegeven en duidelijk omschreven kader van ‘De sirkelbewoners’ kon hier gewerkt worden, maar daarbinnen had de auteur ook alle vrijheid van handelen. Deze vrijheid in gebondenheid lijkt mij trouwens karakteristiek voor de gehele romanreeks. Bij alle gelijkheid | |
[pagina 39]
| |
van verhaalsconceptie, thematiek en problematiek treden in de vijf romans steeds variaties, verschuivingen, omkeringen, metamorfoses en mutaties op die de eigenheid van elk deel afzonderlijk uitmaken. Een voorname rol wordt hierin uiteraard gespeeld door het hoofdpersonage Lokien. Slechts in schijn namelijk treedt steeds hetzelfde personage op; tenminste: het behoort precies tot het wezen van deze romanfiguur constant te veranderen. In elk boek bekomt deze figuur een andere ‘inhoud’. In principe houdt de lectuur van de gehele romanreeks in feite in dat men zich van deze gedaanteverwisselingen optimaal bewust moet blijven, maar tegelijk toch ook dat men de aanvankelijk gegeven gedaante telkens uit het bewustzijn weet te elimineren. Allicht ligt het bijzondere karakter van de gehele cyclus voor de (ideale) lezer precies hierin dat tussen de realisatie van een eerste gedaante en haar daaropvolgende vernietiging tijdens de lectuur van een volgend boek een dialectische beweging ontstaat. Als open figuur is Lokien uiteraard wat hij tijdens de lectuur van één bepaalde roman is, maar tegelijk is hij toch ook wat hij vroeger geweest is en zelfs wat hij nog worden zal. Het is niet moeilijk de opvatting die aan dergelijke lectuurconceptie ten grondslag ligt rechtstreeks in verband te brengen met Polets visie op de fenomenen van tijd en geschiedenis. De historisch getinte opvatting als zou de tijd een steeds veranderbaar fenomeen zijn, waarin het heden zowel het verleden als de toekomst constant beïnvloedt en met nieuwe betekenissen voedt, wordt in ‘De sirkelbewoners’ treffend verwoord: ‘Het beeld dat wij van de geschiedenis hebben moet voortdurend herzien worden, zei (Lokien), herschreven vanuit een nieuw verworven inzicht. De gebeurtenissen die zich hebben afgespeeld richten zich als ijzervijlsel naar het nieuwe perspectief... hangt ervan af hoe je de magneet houdt. Geschiedenis manifesteert zich per definitie achteraf, maar ze manifesteert zich niet één keer, doch steeds opnieuw en steeds anders... veldslag om de geschiedenis, gestreden in het heden... dat maakt de geschiedenis tot een hedendaagse werkelijkheid en net als deze is ze voortdurend aan veranderingen onderhevig...’ (pp. 13-14). | |
3.Het is duidelijk dat de Lokien-figuur, als ongefixeerd, constant metamorfoserend en steeds in andere gedaantes, situaties en functies optredend karakter, de auteur ook de gelegenheid biedt zich steeds weer los te schrijven van zijn vorige werk. Ook hierin gaat Polet dialectisch en complementerend tewerk. Voor de lezer blijven de wezenlijke gelaatstrekken van de opgezette ‘personae’ alvast doorheen het nieuwe ‘masker’ zichtbaar. Nu zijn dergelijke gedaanteverwisselingen schering en inslag in vele oudere literatuur en vooral dan in de klassieke mythologie. Dionysos is daarvan een treffend voorbeeld uit de Griekse literatuur. In de Noorse mythologie echter, meer bepaald in de ‘Edda’, treedt een andere god op, waarvan als meest wezenlijke kenmerk evenzeer de gedaanteverwisseling genoemd wordt, nl. LokiGa naar eind4.. De overeenkomst, zowel wat naam als karakter betreft, met Lokien is opvallend. Is de in deze vorm geschreven Loki-en trouwens ook niet een duide- | |
[pagina 40]
| |
lijker schrijfwijze voor de steeds in andere gedaantes optredende Loki? Is Lokien m.a.w. niet een samenstel van verschillende Loki's of Loki-en? Het is bekend hoe nauwgezet Polet bij het schrijven van zijn proza en poëzie tewerkgaat en hoe zelfs het kleinste detail angstvallig bekeken en op zijn plaats in het geheel getoetst wordt. Een typisch voorbeeld is de naamverwisseling van Lokien in ‘De sirkelbewoners’, wanneer hij van public relationsman bij de gemeente plots leraar geschiedenis geworden is. Die mutatie voltrekt zich onder invloed van zijn contact met een wezenloze, immateriële blik, die in ‘De geboorte van een geest’ nader omschreven wordt als een ‘psychoon’. Tegelijk-mag men aannemen - met die mutatie, die hergeboorte van Lokien grijpt de geboorte van een ander wezen plaats, nl. van Kilo. Nu is de naam van deze laatste duidelijk een anagram van Loki, zodat met recht en reden kan gesteld worden dat Kilo één van de gedaanten van Loki(en) is. De vroegere pr-man Lokien, conglomeraat zijnde van meerdere Loki-en, heeft een andere Loki-gedaante aangenomen, maar heeft tegelijk ook de inversie, het dubbel, het complement van deze nieuwe Loki in het leven geroepen, nl. Kilo. Als pr-man droeg Lokien de familienaam Pordekkio. Na zijn mutatie tot leraar geschiedenis blijkt hij echter Perdok te heten. In de naamwisseling van Pordekkio tot Perdok zijn beide geboortes geïmpliceerd. Pordekkio is Pordek geworden; hij heeft zin complement, nl. ki(l)o afgestoten, terwijl Pordek zich tot Perdok gemuteerd heeft. Dat Pol et zich bij dit alles, naar eigen getuigenis, aanvankelijk helemaal niet bewust is van die duidelijke overeenkomst met de ‘Edda’ - alhoewel hij het werk wel degelijk voor de conceptie van ‘Breekwater’ gelezen had - is wel bevreemdend. Deze gang van zaken zou er kunnen op wijzen dat rationalisme en intuïtie - alvast bij hem - inderdaad geen duidelijk onderscheiden grootheden zijn, maar mekaar wederzijds doordringen en beïnvloeden. Hoeveel van de mythische Loki in de romanwereld van Polet is overgegaan, zou het onderwerp van een aparte studie kunnen vormen. Een duidelijke hint naar de ‘Edda’ heeft de auteur bewust aangebracht in ‘De sirkelbewoners’, nl. in de naam van Kilo's ‘vrouw’, Edde. Iets van zijn oorspronkelijke duivelse en funeste rol lijkt de god Loki ook nog te spelen in ‘Breekwater’, nl. daar waar hij voor het Breekwaterpersonage optreedt als schrikbeeld voor de naderende dood. Trouwens: niettegenstaande Lokien veruit de jongste van de twee is, bestempelt Breekwater hem als zijn vader, terwijl Lokien de oudere man ook als zijn zoon beschouwt. Curieus genoeg- maar niet toevallig, lijkt mij - heette Breekwater in zijn vorige leven precies Godgegeven. Was ook zijn vorige bestaan hem overigens niet door de god Loki gegeven, opdat hij hem, als Breekwater, met verval, aftakeling en dood zou kunnen achtervolgen? Als zodanig klinkt in de Lokien-Breekwaterverhouding allicht ook nog iets door van de oorspronkelijke, vijandige relatie tussen de mytische antipoden Loki en Balder. Uiteraard is dergelijke rollenovereenkomst - zelfs bij een bewust aangebrachte referentie | |
[pagina 41]
| |
- niet noodzakelijk. Elders in de roman bijvoorbeeld volbrengt Breekwater de ‘kunst’ van één van Loki's kinderen, nl. zich geheel over de aardbol uit te strekken (p. 83). In de mythologie-exegese zoals J.G. Frazer die o.m. in ‘The golden bough’ bedreven heeft, wordt Balder geïdentificeerd als een personificatie van de (maretak-dragende) eikGa naar eind5.. Concreet kwam deze voorstelling hierop neer dat in deze magischreligieuze wereld de ziel veronderstelo werd zich te hebben losgemaakt van het lichaam en door de drager ervan op een geheime, maar veilige plaats verstopt te zijn. De ziel was een ‘uiterlijke ziel’ geworden. Niet toevallig ook speelt de boomsymboliek zo'n enorme rol in Breekwater. Zo voorziet Godgegeven precies twee eikebomen van menselijke trekken: ‘Hij kleedt ze aan, geeft ze een houding, een eigen habitus en karakter.’ (p. 11). Evenmin is het bijzonder moeilijk in het zg. psychoon, dat reeds in de eerste bladzijden van ‘De sirkelbewoners’ zo'n belangrijke rol speelt, maar, zoals gezegd, pas in ‘De geboorte van een geest’ als zodanig betiteld wordt, de precies met Balder geassocieerde idee terug te vinden van de zich buiten het lichaam bevindende psyche, als een soort variant van de zielsverhuizing. Hoe dit alles ook zij, heel in het algemeen kan wel gesteld worden dat de mythe van Loki kan helpen enkele typische opvattingen in Polets werk nader te omschrijven of zelfs te verhelderen. Zoveel is echter zeker dat Polet, als complement van zijn hyperintellectualisme, er - bewust of onbewust - steeds ook weer in geslaagd is in elk van zijn werken een onderhuidse laag aan te brengen die de situatie van zijn personages een onbewuste of zelfs een magischintuïtieve, maar in ieder geval een archetypische dimensie verleent. Evenmin als in de mythologie trouwens zijn deze figuren concrete individuen met een welomschreven identiteit. Geheel in overeenstemming met Polets opzet zijn zij veeleer exemplarische typen, die op elk moment met een nieuwe ‘inhoud’ kunnen worden ingevuld. | |
4.Het zou niet doenbaar zijn in het bestek van dit artikel ook maar bij benadering alle plaatsen op te noemen waar Polet naar schrijvers of boeken verwijst. In feite is een roman als ‘Breekwater’ bv. op zichzelf reeds een regelrechte persiflage van de zg. traditionele psychologische roman. Een vluchtige lectuur van dit werk levert al meteen diverse verdoken verwijzingen op. Die referenties vertonen wel een bijzonder disparaatheid en gaan van Lucebert (p. 18), via Hemingway (p. 65) en Charles d'Orléans (p. 115) helemaal in het verleden terug. Benevens diverse verwijzingen naar het existentialisme (pp. 23, 36, 123...) komen ook ettelijke referenties voor naar de bijbel (pp. 44, 91, 96, 131...). Het is duidelijk dat Polets werk op een bijzondere, en in feite op een bijzondere extreme manier een soort binnenliteraire aangelegenheid is. Niet alleen zijn de intellectualistische aanpak, opzet en uitwerking van Polets werk in ruime mate direct door de algemene situatie van de huidige Nederlandse literatuur bepaald, en is elk werk van zijn hand a.h.w. een transformeerbare tekst die een vol- | |
[pagina 42]
| |
gende kan genereren, maar ook worden thema's, motieven en symbolen aan andere literaire - en nietliteraire - teksten ontleend.
De soms uitvoerige citaten die Polet vanaf ‘Mannekino’ systematisch in zijn werk gaat opnemen, zijn dan ook slechts de openlijke bevestiging van een reeds vanaf het begin bestaande toestand. Waarschijnlijk houdt deze evolutie ook verband met een grotere openhartigheid van de kant van de auteur. Deze gewijzigde houding tegenover de lezer zou dan op haar beurt kunnen steunen op het inzicht dat het in ‘Breekwater’ nog gespeelde ‘Versteckspiel’ de communicatie waarop deze auteur steeds meer de nadruk is gaan leggen - niet ten goede kon komen. Bijzonder typerend in dit opzicht zijn wel enkele parallelpassages in ‘Breekwater’ en ‘De sirkelbewoners’. De eerste roman bevat een nogal vreemd aandoende dialoog tussen de stervende Breekwater en zijn zoon Wout. Deze laatste neemt het zijn vader namelijk kwalijk dat hij sterft. ‘“Zoon”, zei Breekwater,.“het lijkt wel of je 't me kwalijk neemt dat ik doodga.” “In leven blijven, niet doodgaan.”’ (p. 144). De dubbelzinnige wijze waarop een begrip als ‘doodschamen’ hier gehanteerd wordt, is duidelijk, De auteur speelt er een aardig spelletje mee, dat uiteindelijk opgelost wordt in de vraag van Breekwater: ‘Wat niet?’. Belangwekkend voor het hier betoogde is dit niet; belangrijk is wel dat deze hoogst dubbelzinnige dialoog - waarin de zoon in versluierde termen de dood van zijn vader wenst - naderhand omschreven wordt als ‘de rechtspraak met zijn zoon Wout, waarin hij de aangeklaagde was geweest’ (p. 145). De idee dat iemand zou kunnen schuldig zijn aan de eigen fysische aftakeling en daarvoor zou kunnen veroordeeld worden, zal de lezer van ‘De sirkelbewoners’ wellicht vertrouwd in de oren klinken. Daar namelijk komen twee uitvoerige citaten voor (pp. 57-58 en 61-64), die precies die idee uitspreken. Beide citaten zijn ontleend aan de utopische roman van Samuel Butler, ‘Erewhon’ (1872) en behandelen die omgekeerde wereld waarin de zieke voor een rechtbank gedaagd wordt en de misdadiger in een hospitaal terechtkomt.
Hoe dit verder ook zij, zoveel is duidelijk dat Polets werk, als in hoge mate door de literatuur zelf gemodelleerde vormgeving, de tendens in zich droeg tot alluderen, refereren en/of citeren. Daarenboven lag deze techniek ook geheel in de lijn van Polets verhaalsconceptie, zoals die zich reeds vanaf ‘Breekwater’ begon af te tekenen. Ook hierover heeft Polet zich op | |
[pagina 43]
| |
een heldere manier uitgelaten in zijn essay ‘Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?.’ Sterk veralgemeend voorgesteld komt Polets visie neer op een ‘formeel realisme’. De werkelijkheid waarmee lezer en schrijver gelijkelijk in contact komen is een open, complexe werkelijkheid. Voor de schrijver is het zaak literaire vormen te vinden die een als zodanig gekarakteriseerde realiteit ook adequaat kunnen ‘vertalen’. Die open en complexe literaire vormen vindt Polet o.m. terug in wat hij ‘invul- en aanvulmodellen’ noemt. Vandaar uiteraard de ondertitel van ‘De sirkelbewoners’ bijvoorbeeld: ‘Een model’. Dit soort roman mikt duidelijk op de lezer. Over deze modellen, ‘die aan de lezer ruimte laten om met eigen bewustzijn in te vullen, aan te vullen, mee te verbeelden’ (p. 37), merkt Polet o.m. nog op: ‘Dergelijke vormen van literatuur leggen niet vast, eisen geen volledige identiefikatie die de eigen identiteit van de lezer vernietigt, maar dwingen tot stellingname, zelfkeuze. De mogelijkheid tot invullen houdt verder ondermeer in: open plekken laten, geen vloeiende overgangen maar duidelijke cesuren, niet alle stadia van een aktie of ontwikkeling weergeven (liever sprongsgewijs), geen statiese maar fluktuerende romankarakters, m.a.w. niet invullen waar het niet nodig is, waar de kreatieve leegte een grotere werking heeft dan het ingevulde, geen verbindingen leggen die de lezer zelf kan leggen.’ (p. 37)Ga naar eind6.. Het is evident dat, wanneer in dit soort zg. moeilijke, want intellectualistisch en literair bepaalde literatuur ook nog vreemde teksten ingelast, de lezer een bijzondere inspanning zal moeten leveren om de citaten (adequaat) op het ‘hoofdverhaal’ te betrekken. Daar deze onverwerkte citaten, vooral op grond van duidelijke stilistische en structurele verschillen, ook door de lezer zullen ervaren worden als aan het eigenlijke verhaal vreemde elementen, dragen zij uiteraard een sterk vervreemdingselement in zich. Bijzonder treffend is wel dat de drie, door Polet in een ander verband in zijn reeds genoemde essay vermelde technieken, die de literatuur ontwikkeld heeft om die vervreemding te bereiken, alle bij uitstek van toepassing zijn op de citatentechniek: ‘Perspektiefverschuiving, het verbreken van de associatieketen (en) het samenbrengen van ongewone of ver uiteenliggende elementen’ (p. 109). Een bijkomende moeilijkheid voor de lezer van een roman als ‘De sirkelbewoners’ - waartoe ik mij in het volgende zal beperken - zal er allicht in bestaan dat daarin twee duidelijk onderscheiden verhaalwerelden door elkaar geweven aan bod komen. Hierin lijkt deze roman trouwens sterk op de roman van E.T.A. Hoffmann, ‘Lebensansichten des Katers Murr nebst fragmentarischer Biographie des Kapellmeisters Johannes Kreisler’ (1820). De overeenkomst tussen Polets werk en dat van Hoffmann zal de aandachtige lezer niet ontgaan zijn. Het motief van de dubbelganger en van de spanning tussen ideaal en werkelijkheid zijn evidente parallellen. Zoals Lo kien in de gehele romanproductie van Polet figureert, zo treedt de Kreisler-figuur in meerdere werken van Hoffmann op (o.m. in de ‘Phantasiestücke nach Callots Manier’, 1814-1815). In Polets roman | |
[pagina 44]
| |
staat Lokien in feite tegenover de primitieve Kilo, zoals Kreisler tegenover de kater Murr staat. Evenals Polet trouwens neemt Hoffmann herhaaldelijk zijn toevlucht tot citaten en bij beide auteurs lijken de citaten ook te fungeren als verhelderingsmomenten voor het hoofdpersonageGa naar eind7.. In ‘De sirkelbewoners’ evenwel lijken de citaten ook de functie te hebben een brug te slaan tussen de twee, aanvankelijk duidelijk onderscheiden werelden van Kilo en Lokien. Aan te tonen of dit inderdaad het geval is, zo nee, waar dit slechts in beperkte mate of zelfs helemaal niet opgaat, zou alweer het onderwerp van een aparte detailstudie kunnen uitmaken. Wel wil ik hier nog wijzen op het feit dat de citaten voor de lezer wel bepaalde handelingen van tenminste één der hoofdpersonages kunnen verhelderen en dat zij de lezer een groter inzicht in die handelingen kunnen verschaffen dan dit voor de personages zelf mogelijk is. Daar alle citaten een duidelijke sociaal-politieke inslag hebben en zij alle ook als lectuurfragmenten van de geschiedenisleraar Lokien kunnen uitgesproken worden, weet de aandachtige lezer meteen hoe dit personage tot zijn uitgesproken revolutionaire houding gekomen is. Bij Kilo echter is iets dergelijks niet het geval. Hier namelijk realiseert de lezer zich wel, op grond van diezelfde citaten, de enorme revolutionaire kracht die in de daden van dit personage steekt, maar precies van die potentiële macht is dit personage zich niet bewust. Laboreert de overbewust levende intellectueel en revolutionair Lokien aan een teveel aan scrupulositeit en menselijkheid om daadwerklijk tot sociaalgerichte politieke actie over te gaan, daar blijft de primitieve Kilo (aanvankelijk!?) verstoken van enig inzicht in het politiek bijzonder revolutionaire karakter van zijn egocentrisch gerichte daden.
De realistisch beschreven acties waartoe Lokien heet over te gaan, zijn in feite pure fantasie zijnentwege. Als zodanig hebben de hier gereproduceerde lectuurfragmenten van Lokien voor dit personage ook een hoogst dubbelzinnig karakter. Enerzijds verwijzen zij alle wel naar de werkelijkheid, naar de verleden werkelijkheid of naar de mogelijke of gewensteGa naar eind8.. Als zodanig wijzen zij Lokien onomwonden op de onvolmaaktheid en de onhoudbaarheid van de actuele situatie en sporen zij hem ook aan tot actie. Anderzijds evenwel blijven deze citaten ook teksten, d.w.z. woord-realiteiten, niet-bestaandewerkelijkheden. Als intellectueel precies kan Lokien, zoals gezegd, de stap niet zetten naar de daad. In feite slaagt hij er niet in de werelden in woorden waarmee hij geconfronteerd wordt anders dan als werelden in woorden te beschouwen. Hij kan hen niet tot meer-dan-woorden maken; hij kan de stap niet zetten van fictie, verbeelding en droom naar realiteit. Zodoende fungeren de citaten wel als bewustzijnsvormende en -verhelderende elementen, maar blijven ook alleen binnen dit bewustzijn spelen.
Het niet-fictieve karakter van de teksten waartoe Palet - met uitzondering van de hogervermelde citaten uit ‘Erewhon’ - in deze roman zun toevlucht genomen heeft, wijst uiteraard ook op de sinds lang in de kunst ontstane breuk tussen leven en litera- | |
[pagina 45]
| |
tuurGa naar eind9.. Teneinde deze afgrond te dempen heeft Polet bij voorkeur nietliteraire teksten opgenomen. Dat deze teksten toch een bij uitstek dubbelzinnig middel blijven, is reeds gebleken. Maar precies hierom werkt deze citatentechniek hier bijzonder doeltreffend, daar juist het dubbelzinnige karakter van deze teksten het mogelijk maakt te wijzen op Lokiens dubbelzinnige situatie tussen droom en daad en tussen verbeelding en werkelijkheid. De citatentechniek is voor Polet een uitstekend middel gebleken om de geïntendeerde inhoud zo adequaat mogelijk tot uitdrukking te brengen.
Het meest opvallende kenmerk van alle citaten is wel dat alleen zulkdanige teksten genomen werden waarvan opzet, bedoeling en strekking duidelijk parallel lopen met, of in het verlengde liggen van Polets eigen opvattingen. Ondanks alle parallellie echter kunnen zij, zoals Polet zelf zegt in zijn essay, uitzicht openen ‘op werelden die normaliter (toch) niet tot de gezichtskring van de auteur behoren’. Daar zij ‘zijn eigen beperkte persoonlijkheid’ daarbij verre overstijgen,kunnen zij aan het werk ook een bovenpersoonlijk en objektief element toevoegen (p. 104). Dat zij tegelijk ‘een zekere onpersoonlijke “dieptewerking”, waaronder een historiese’ kunnen teweegbrengen, ligt voor de hand (p. 105).
Zo krijgt Lokiens situatie een a.b. w. historische resonantieruimte door de inlassing van de citaten uit de mémoires van de terrorist Sawinkow. Zij beklemtonen minder de individuele trekken die aan Lokiens situatie zouden kunnen vastzitten - alhoewel zij dit toch ook wel zullen doen -, maar wijzen veeleer op het exemplarische van zijn toestand. In feite staat Lokien hier model voor alle eertijds en thans bestaande terroristen, tenminste: in zijn verbeelding zou Lokien dit maar al te graag willen. Ook hier dus verwijzen de citaten zowel naar de werkelijkheid als naar de verbeelding. Als organisator van het woordmateriaal verleent de verteller deze teksten heel nadrukkelijk werkelijkheidskarakter; opgenomen in het bewustzijn van het hoofdpersonage echter bekomen zij een uitgesproken fictieve of zelfs irrieële inslag. Een exemplarische status bekomen zij alleen op het niveau van de zg. verteller-organisator.
In een geheel ander verband heeft Polet trouwens zelf reeds gewezen op het exemplarische en symbolische karakter dat meteen komt vast te zitten aan geïsoleerde tekstfragmenten. Naar een uitdrukking in ‘Literatuur als werkelijkheid. Maar welke?’ is het voor Polet een onomstotelijk feit ‘dat door louter isoleren en selekteren alleen het geselekteerde (zelf) ongewild een exemplariese resp. symboliese waarde krijgt. Het gekozene komt altijd anders te staan, iets wijders.’ (p. 28). Het is hierbij de vraag in hoeverre niet elk literair werk, als uit het geheel van het beschikbare woordmateriaal geïsoleerde en geselecteerde tekst, niet een exemplarische en symbolische werking heeft. Zeker is dit het geval bij Polet. Zo beschouwd staat Lokien ook model voor de aan de tirannie van de tijd onderworpen mens, die zich tegelijk toch ook, samen met zijn schepper, van die tirannie kan ontdoen. Als zg. heruitgave van de | |
[pagina 46]
| |
god Loki verbindt Lokien verleden en heden; als SF-achtig, utopisch mutant daarentegen haalt hij de toekomst in dit heden binnen. |
|