het derde programma, waar zij slechts door een beperkt en elitair publiek kunnen gevolgd worden.
Nu zien we in dejongste ontwikkeling van onze literatuur dat de schrijver zich meer dan ooit tevoren betrokken voelt bij de theoretische reflexie op zijn werk, zodat de produktie van een literaire tekst een zeer bewust proces is geworden. Hoe kan nu een criticus een recensie van enige waarde schrijven indien hij niet op zijn minst enkele noties heeft van romantheorie en van literatuursociologie.
Een criticus kan bovendien onmogelijk werken zonder een voorafgaande kennis van de literatuurgeschiedenis, indien hij ten minste iets meer wil weergeven dan een subjectieve goed- of afkeuring. De recensent die meent dat hij zich niet hoeft te bekommeren om de historische samenhang waarin zijn studieobject geplaatst is, zal voortdurend de bal misslaan en mist bovendien de achtergrond, waartegen elk nieuw werk dient afgetekend.
In hun klassiek werk ‘Theorie der literatuur’ verklaren R. Wellek en A. Warren: ‘Zonder de historische context te kennen, zal hij (de criticus) de ene fout op de andere stapeJen. De criticus die het zonder, of vrijwel zonder, historische kennis van zaken moet stellen, zal gemakkelijk vervallen tot lukrake speculaties of zich verlustigen in autobiografische ‘uren met meesterwerken’.
Wie het belangrijkste deel van de hedendaagse literatuur, nl. de werken van de zogenaamd progressieve schrijvers - en dat zijn toch de auteurs die de evolutie van onze literatuur bepalen - wil recenseren moet op de hoogte zijn van deze werkwijzen en van de sintaktische en semantische operaties, die zich in een literaire tekst kunnen voordoen. Zonder deze kennis is het onmogelijk op een verantwoorde manier te schrijven over het werk van auteurs als Sybren Polet, Jacq Firmin Vogelaar, Mark Insingel, H.C. ten Berge en vele anderen.
En wat zien we nu? Dat de werken van deze ‘moeilijke’ auteurs niet langer meer worden besproken. Ofwel wordt een nieuw boek van deze schrijvers op een onbeholpen wijze in een paar nietszeggende regeltjes afgewimpeld, ofwel wordt het eenvoudig doodgezwegen. Nochtans zijn het precies deze werken, die best de publiciteit van een recensie zouden kunnen gebruiken omdat zij zich reeds tot een beperkt publiek richten. Een verklarend kranteartikel zou de kandidaat-lezer kunnen helpen om zich in een hermetische literaire tekst in te werken.
Een gelijkaardig geval is ook Ivo Michiels, al is zijn toestand iets beter omdat hij door zijn vroegere publikaties reeds een faam heeft verworven. Maar het aantal recensies daalt met elk nieuw boek daardat de auteur zelf steeds de leesbaarheidsgraad verschuift en de critici onbevoegd zijn om hem te volgen.
Uit wat voorafging blijkt dat een recensent niet kan werken zonder een literairtheoretische bagage, evenmin als de muziekcriticus kan oordelen zonder kennis van notenleer, harmonieleer en orchestratie, een criticus plastische kunsten zonder ervaring betreffende vormleer, kleurenbindingen en perspectief, of een toneelre-