Ikaros-thema, dat in de literatuur optreedt onder de vorm van een kapel, een arend, een albatros, en hier dan weer een libel. Jokke wil, varend met Takkie, een libel zijn, blind opgenomen in de zekerte van de natuur. Takkie van haar kant wordt gevuld ‘met de kracht van dromerige aardbevingen, die de dood juist zoet en harmonisch maken. Jokke en Takkie kunnen communiceren. Al wat ze zeggen en voelen raakt de grond van hun bestaan. Maar uiteindelijk is het water hier op aarde veel te diep. Een hopelaze en vastgeroeste verhouding weet het lot hen te besparen. Het lot slaat toe door het water en door Lussel, de mannelijke hoedna, maar redt hierdoor in feite een liefde op het toppunt van prille zuiverheid. Jokke ziet nu in, dat het ‘andere leven’ Takkie zelf is.
Het tweede basisthema is dat van het verleden, dat der hoedna's Lussel en Twenna. De hoedna's (een imaginaire diersoort, voorgesteld als een soort bever) maken dijken om vissen af te zonderen en leeg te graven met hun sterke achterpoten. De hoedna's graven ook onderaardse gangen. In feite om zich tegen de pelikanen te beschermen als ze een afstand moeten overbruggen. Maar dat weten ze niet meer, want er zijn geen pelikanen in P., waar Annepiets vader ze losliet vanwege de tere huid van zijn dochter. Ook verwachten ze telkens aan het einde van die gang een enorm licht te ontdekken, dat hun graven en werken zinvol zou maken, maar telkens wordt het een ontgoocheling. Zo vragen ze zich af: ‘Is er iets dat vroeger anders was?’ Een prenataal bestaan toen alles nog zin had? Een aards paradijs? Ze zijn vol heimwee naar de tropische gebieden waarvandaan ze komen. Zo ook is de mens zich voortdurend van zijn onvolkomen bestaan hier op aarde bewijst en verlangt hij heftig en wanhopig soms naar die prenatale oerstaat van onschuld en zuiverheid. Je kan ook vooruit verlangen naar een wedergeboorte als overwinning op de dood. In dat verlangen raken verleden en toekomst, het prenatale en het stadium-na-de-dood elkaar zeer innig. In die zin kan het ook geen toeval heten dat het aan Lussel te ‘dan ken’ is dat Jokke niet tot bij Takkie en het kasteel geraakt, waar wellicht de ontnuchtering zou beginnen, die hun nu gespaard bleef. De themata van verleden en toekomst, van pregeboorte en na-dood, vloeien in het naschrift samen: ‘Jokke, wit in een roze zwembroek. De pelikaan wit en roze, begraven in de herinnering van Lussel, Lussel begraven in Jokke, Jokke begraven in wie niet? In Takkie in ieder geval. Maar ook zij in wie niet?’
Anton Koolhaas schonk ons een ontroerend en poëtisch boek, met een muzikale stijl en een fugatische structuur, een boek zo teer als huid.
A. Koolhaas: Vanwege een tere huid. G.A. van Oorschot. Amsterdam, 1973, 176 biz., 236 fr.