Edgar Vreelman
In het donker komt hij voorbij het huis. De ramen zijn onverlicht. Hij blijft staan. Zijn gevoelige ogen ontwaren een zwak schijnsel ginder bij de deur. Hij loopt het lange smalle tuinpad door. Op de voordeur vindt hij een vel papier bevestigd waarop in lichtgevende stift een boodschap geschreven. Blijkbaar bestemd voor een verwacht bezoeker.
De tekst luidt:
Aan Edgar Vreelman. Ik heb je eindelijk door. Je zult wel weten wat ik bedoel. Zet hier nooit meer een voet over de drempel, schooier.
De man die deze tekst leest is verontwaardigd. Hij is namelijk Edgar Vreelman, en in dit huis woont niemand die hij kent of die hem kan kennen!
Een voet hier over de drempel gezet heeft hij nooit, en wie is dan wel die man die hem zo door heeft, het bericht is niet eens ondertekend. Zo laat hij zijn naam niet misbruiken!
Hij drukt op de belknop, rezoluut. Beseft dan dat het huis verlaten is. Of zoniet, dan schuilen ze daarbinnen in het donker, wetend dat hij komt. Nog eens laat hij de bel rinkelen maar het blijft stil. Dus gaat hij maar heen. Spinnijdig. Vooral omdat hij het niet begrijpt. Zo loopt hij stratenver door het donker, zijn hersens te pijnigen. Het geschrift komt hem vertrouwd voor. Maar al te. En opeens klik, natuurlijk weet hij van wie: het is zijn eigen geschrift, moedwillig vervormd maar nog herkenbaar. En herinnert hij zich alles weer. Hoe hij was heengegaan en welbewust alles vergeten had. Dat is nu tenietgedaan. Hij kan niet anders dan terugkeren. Herbeginnen.
Weer de donkere straat, weer het lange smalle tuinpad waar hij doorheen loopt. Bijna dichtgegroeid door struiken. Verderop rododendrons. Waaronder het ritselt. Nacht. Het huis is volledig uitgedoofd. Niets beweegt. De voordeur. Zij was niet op slot, piept open. Hij stapt binnen. Zijn zolen knerpen op de zandige tegelvloer, hoe voorzichtig hij zijn voeten ook neerzet. Er zijn talloze kamers in het huis. Donkere holten in het donker. In elke kamer omknellen mensen messen. Zijn zaklamp! Hij voelt de knip onder zijn duim. Druk. De stralenbundel glijdt langsheen de kier onderaan de eerste deur rechts. Een geluid binnen maar haast onmerkbaar, misschien alleen een versnelling van ademhaling. De deurkruk voelt koud aan tegen zijn palm. Langzaam, tjierpend zwaait de deur open. Het licht valt op roerloze gedaanten. De starre grijnzen op de gezichten, de handen met de glanzende messen lijken gevaarlijk genoeg, maar geen beweging te bespeuren. Zij zijn gehipnotizeerd door het felle licht: egels bij nacht. Even houdt hij zijn hand vóór het glas van de lamp: het