| |
| |
| |
Hugo Bousset
Een anti-roman van het engagement
‘Het is oorlog. En in oorlogstijd moet men zich niet bezig houden met het schrijven van romans. Dan zijn er echt wel belangrijker dingen te doen.’ Het is Harry Mulisch die met deze woorden het Sartriaanse engagement affirmeert aan Fernand Auwera in Schrijven of schieten? Op dat ogenblik had Mulisch een aantal geengageerde boeken achter de rug, vanaf De zaak 40/61 in 1962 (over het proces Eichmann) tot Bericht aan de rattenkoning in 1967 (aangaande Provo in Amsterdam) en Het woord bij de daad in 1968 (een getuigenis van de Cubaanse revolutie).
De toekomst van gisteren. Protokol van een schrijverij (1972) is precies een boek over de onmogelijkheid nog een geëngageerde roman te schrijven, het is inderdaad een antiroman van het engagement, die echter niet vrij is van een diep heimwee naar deze (voorbije) sociologische en literaire fase, waarin opnieuw alles mogelijk leek. Een doorlichting van Mulisch' protokol zal dan ook neerkomen op een ordening van de redenen waarom een en ander nu niet meer mogelijk is.
Ik wil beginnen met het slot van het boek, de welhaast legendarisch geworden passus waarin we een omgekeerde Laarmans - metamorfose meemaken: de om zo te zeggen laatste revolutionair van de Parijse meirevolte 1968 wordt de eerste romanticus van een nieuwe generatie. Hij gooit zijn knuppel in de goot, en zijn schild, verwijdert zijn gedeukte helm en laat een achtergebleven steen vallen: ‘Daarmee was hij plotseling veranderd in een gewone jongen; hij kamde zijn haren, verwijderde met duim en wijsvinger het stof van de revolutie eruit, stak de kam in zijn binnenzak en liep fluitend verder - de nieuwe tijd tegemoet: die van de restauratie, die van de neo - romantiek, waarin ik nu schrijf, en waarin de linkse beweging zichzelf met een prop van theorie de mond heeft gestopt.’ Na de hoopvolle tekenen van provo - Amsterdam, Cuba en Parijs mei 68, die eindelijk een tijd leken in te luiden die de fixatie van de koude oorlog doorbreken kon en vervangen door een sociaal - rechtvaardige én ludisch-creatieve wereld, ziet Mulisch na 1968 een nieuwe verduistering van het ‘zicht op die nieuwe wereld’. De welvaartsmaatschappij ver- | |
| |
stikt het denkvermogen van de jeugd; een hele generatie zakt weg in hennep, beneveld door het moerasgas van Boeddha en Jezus. De autoriteiten hebben goed begrepen dat godsdienst opium is voor het volk, en vice versa... Liever dan rechtvaardigheid te verruimen, zegt Mulisch, wil deze generatie het eigen bewustzijn verruimen. Dit gebeurt overigens naar het woord van profeet Simon Vinkenoog in zijn Gedicht voor bloemenkinderen: ‘Laat ons die wereld ontdekken, die in onszelf schuilt/ een wereld veel groter en machtiger/ veel belangrijker en krachtiger; dan het domme lood dat doodt; dan het laffe gas dat verlamt.’ De nieuw - romantische Vinkenoog verwijst in feite naar de vroeg - romantische Werther: ‘Ich kehre in mich selbst zurück und finde eine Welt.’ We
staan hier voor het typerende verschijnsel van de nieuwe romantiek, de verschuiving van provo naar hippie, van agressie naar vlucht. De verloedering van de wereld is toch niet meer te keren door welk engagement dan ook: de jeugd en ook de cultuur van onze tijd wordt nu beheerst door een vluchtreflex, een soort averechts engagement, geen schreeuwen meer, maar (terug) schrikken... Literaire namen dringen zich, in het spoor van Vinkenoog, reeds op: Michel Dhondt, Willy Lauwens, Ben Borgart, Mensje van Keulen, Ewald Vanvugt. De overgang zelf van engagement naar nieuwe romantiek is het eigenlijke onderwerp van een boek als De toekomst van gisteren, waarin Harry Mulisch, in de lijn van zijn anti-Duits syndroom, een roman schrijven wou over het antwoord op de vraag ‘Als Hitler de oorlog had gewonnen, dan...’, maar precies het protokol maakt van de situatie waarin dit niet meer mogelijk blijkt. Een gelijkaardige verschuiving treft in Duitse honden bijten van Wim Hazeu, waarin beide hoofdpersonages David en Christian zich, na een fervente actie tegen het neo-fascisme in Zuid-Duitsland, ontgoocheld terugtrekken op het Deense overlevingseiland Funen. In die zin is Mulisch' boek het protokol van twijfel en onmogelijkheid, van niet meer kunnen en niet meer willen, inderdaad ‘een reusachtige moddergroeve met plankiers erover’.
Het anti-Duits syndroom, waarmee Harry Mulisch in De toekomst van gisteren nog eens wou afrekenen (na o.m. Het stenen bruidsbed en De zaak 40/61), maar vergeefs, heeft eigenlijk te maken met een vader-complex. Zijn vader was gedurende de tweede wereldoorlog één der directeuren van de roofmoord-firma Lippmann - Rosenthal, wat voor gevolg had dat de jonge Harry rijkelijk genoot van bloedgeld. Niet voor niets bewerkte Mulisch in 1972 de Oidipous - mythe voor toneel in Oidipous Oidipous. De inspiratie voor de anti - fascistische geschriften haalde Mulisch eigenlijk uit een manuscript over het filiaalhoofd voor Nederland van Eichmanns bureau IVB4, Willy Lages: Gratie voor de doden. In het derde hoofdstuk van zijn boek, Ontwerp van de Duitse tegengeschiedenis 9 - 1933, onderzoekt de auteur nog eens de bronnen waaruit zijn boek had moeten ontstaan. Hij maakt er
| |
| |
een stamboom op van het a-historische 1000-jarige rijk, dat Hitler wou vestigen. Mulisch stelt een stamboom op doorheen Duitslands geschiedenis: Hermann - Barbarossa - Bismarck, - Hitler. Wat het zou geworden zijn, mocht Duitsland de oorlog gewonnen hebben, kun je nu nog voelen - dixit Mulisch - als je de nog bestaande Loge der Hermanssöhne bezoekt of een opvoering bijwoont van Wagners Götterdämmerung in Bayreuth, waar alleen de doders stil worden bij een dodenherdenking...
Over een ontwerp van Hitlers 1000-jarige rijk krijg je meer te horen in het vierde hoofdstuk Ontwerp van een fascistische tegentoekomst 1945-1967, waarin ook de hoofdlijnen van het eigenlijke verhaal De toekomst van gisteren opgenomen werden. Het ontwerp eindigt op het ogenblik dat het eigenlijke verhaal begint, met name in 1967, het jaar 35 van de nieuw-germaanse jaartelling. De keuze vart de datum heeft te maken met de feestelijkheden rond het 25-jarig bestaan van Auschwitz. Dergelijk spelen met getallen, deze kabbalistische trek van Harry Mulisch, treft overigens ook in de inleiding van het boek: tijdens de schrijfact van dit protokol is voor de auteur de tweede wereldoorlog reeds 27 jaar voorbij; in 1945 was anderzijds de eerste wereldoorlog reeds 27 jaar beëindigd. Oorlogen, collaboratie, fascisme, 1000-jarig rijk: het zijn voor Mulisch even zovele oriëntatiepunten, die echter als rottende plekken gangreen moeten weggesneden worden. Dezelfde symboliek treft in het tweede hoofdstuk Geschiedenis van de koude oorlog 1945-1962: in 1945 is Mulisch dus 17 jaar; de afstand tussen 45 en 62 is eveneens 17 jaar, terwijl 1962 anderzijds ook het inspiratiemoment vormt van het project De toekomst van gisteren. De hoofdlijnen van het eigenlijke verhaal (dat dus nooit geschreven werd), worden geschetst als in een letterkundig repertorium precies na 2/3 van het boek, met name na 30 van 46 (in 5 hoofdstukken geordende) structuurdelen.
Even wil ik op de hoofdlijnen van het verhaal, waarin de auteur zijn anti - fascistisch syndroom definitief probeert te nekken, nader ingaan. Hitler heeft dus de oorlog gewonnen. Het 1000-jarige rijk is reeds 34 jaar aan de gang: er liggen nog 966 jaren voor de boeg. Pakkend worden de Hitlerideeën tot het uiterste doorgetrokken: terechtstelling van de laatste Nederlandse Joden, opeising van de blonde Amsterdamse jeugd, niet - Duitse slaven werken aan kolossale bouwwerken, de Lohengrinische rassenreinheid wordt tot het uiterste doorgetrokken, de keiharde natuurwet wordt in ere hersteld (zwakken en zieken, oudjes en gebrekkigen maken ze af; geen geneesmiddelen meer), afschaffing van de ‘Joodse’ wetenschap, universiteiten worden veranderd in instituten voor beroepsopleiding... Opvallend is wel dat de geschiedenis door Mulisch op een dubbele wijze benaderd wordt. In sociaal-economische (marxistische) zin is het nationaalsocialisme de laatste fase waarin het versteende kapitalisme zich kan staande houden. Psychoanalytisch bekeken is Hitlers exces- | |
| |
sieve antisemitisme toe te schrijven aan de zelfvernietigingsdrang van iemand die zelf een kwartjood was. In die zin is Hitlers ‘vollständig neue antihistorische Ordnung’, het zgn. 1000-jarige rijk, een alibi voor zijn Götterdämmerung. Keren we terug naar de hoofdlijnen van het eigenlijke verhaal. De enig overgebleven Nederlandse krant stuurt verslaggever Otto Textor naar het proces - Oppenheimer in Germania. Otto is een hoogblonde man van 33 jaar (‘l'âge du Christ’). Otto ontmoet ter plaatse twee andere Nederlanders: Tuinland en Oudemans. Ze vormen een ‘drieëenheid’, waarbij niemand weet wie wie moet in het oog houden. Otto Textor speelt evenveel met een ‘tekst’ als Harry Mulisch, is er de omgekeerde weerspiegeling van: hij speelt met de gedachte wat er zou gebeurd zijn, mocht Duitsland de oorlog
hebben verloren... Als titel kiest hij De toekomst van gisteren. Later blijkt dat hierin weer een Harry Mulisch als personage optreedt, die een boek wil schrijven met dezelfde titel, waarin Duitsland de oorlog had gewonnen, enz. Otto Textor wil abortus plegen en een zelfverwekt kind zien geboren worden: beide daden liggen nochtans in dezelfde lijn. Zijn vrouw Aja verwacht een kind, dat blond zal zijn en dus in het rassenonderzoek verbruikt zal worden: de abortus is een ‘neen’ aan Hitler. Zijn Toekomst van gisteren wil hij niet alleen volledig vrij opstellen, maar ook verspreiden. Dit is een even krachtig ‘neen’ aan Hitler. Oudemans en Tuinland arresteren Otto Textor, die tussen mensen van Perzië en Afghanistan in een wagentje geluidloos de ondergrondse gaskamers binnenglijdt...
Waarom dit boek eigenlijk nooit kon worden uitgewerkt door Harry Mulisch, dat is precies het ‘protokol van een schrijverij’. Het zich bezinnen over de onmogelijkheid nog een geëngageerde roman te schrijven, het schrijven dus van een anti-roman van het engagement, was om diverse redenen nodig geworden. Opvallend is dat de drie hoofdredenen, die de auteur zelf opgeeft en nummert na de hoofdlijnen van het verhaal, dus in het laatste derde van het boek, alle te maken hebben met het niet langer kunnen creatief verwerken van een geëngageerd project over Hitler tot een roman, terwijl er anderzijds, vóór de hoofdlijnen van het verhaal, dus in de eerste 2/3 van het boek, minstens evenveel redenen kunnen gevonden worden, waarom de auteur dit in feite niet meer wil.
Eerst wil ik ingaan op de laatstgenoemde redenen, die eerst in het boek voorkomen. In een eerste hoofdstuk Grondbeginselen van het bellenblazen wordt vooraf chemisch bewezen dat aan de oppervlakte van een vloeistof andere krachten heersen dan eronder, hoewel de oppervlakte uit dezelfde vloeistof bestaat. Op dezelfde wijze is de werkelijkheid de vloeistof, de kunst haar oppervlak. De kunstenaar is als een muggenlarf: hij hangt aan de onderkant van het wateroppervlak.
De gespannen oppervlakte van de werkelijkheid, het kunstwerk, kan in een flits de onderliggende diepte duiden, waarin echter an sich geen bij- | |
| |
zondere krachten heersen. Het ideale kunstwerk is dan ook een zeepbel, een bol, volmaakt van vorm, innerlijk leeg, een en al spanning. In die zin wordt een boek dat zich slechts met de actuele wereld bezighouden wil en er niet in slaagt een autonoom taaluniversum te creëren, onmogelijk. In het tweede hoofdstuk wordt hetzelfde nog eens anders geformuleerd: ‘In de literatuur gaat het nu eenmaal niet om het uiten van emoties, maar om het oproepen ervan.’ Wie anderen verontwaardigd wil maken, moet dat zelf niet zijn, want men kan geen twee dingen tegelijk. Op die wijze moet het engagement strictu senso wel mislukken. Het eigenlijke engagement ligt overigens in de taal, in de scheppende vorm als alternatief, in het creëren van nieuwe denkstructuren. Niet Koestler maar Ionesco drukte de koude oorlog uit, en de gestoorde communicatie.
Het probleem bij het ontstaan van De toekomst van gisteren was dan ook nooit het probleem wat schrijven, maar hoe het te schrijven. Harry Mulisch was blijkbaar nog niet bevrijd van de oorlogsspoken: ze zaten hem dichter op de hielen dan ooit. De therapie zou dan zijn een boek te schrijven waarin Duitsland de oorlog had gewonnen: vuur met vuur bestrijden. Het werd echter ‘een zweer die niet openbreekt’. Daarvan brengt de auteur verslag uit in dit protokol. De auteur vindt blijkbaar de uitgang niet meer, uit het labyrint van zijn antifascistisch syndroom (verbonden met een Oidipous - complex, en kan niet meer uitstoten wat nog overblijft na Het stenen bruidsbed en De zaak 40/61.
Met een belangrijke reden waarom dit geëngageerde (maar ook therapeutische) project mislukte, opent het vierde hoofdstuk onder de titel Toekomstvoorspellingen voorspellen het heden. Mulisch beseft de onmacht van SF, die geëngageerd wil zijn, want een toekomstroman ‘spreekt niet over de toekomst van zijn heden, want dat kan niet, maar hij bespreekt zijn heden als toekomst’. SF trekt de trends van het heden tot het uiterste door, in een eenvoudige vermeerdering, maar hierin schuilt precies de onmacht en het conservatisme van de futurologie: de ontwikkeling van de wereld steunt niet op louter toename, maar op verandering en creatieve remediëring. Zo houdt een beschrijving van Hitlers 1000-jarige rijk, dat precies de anti-historische verstening wou van een eeuwige orde, onvoldoende rekening met het in de diepte ingebouwde element van zelfvernietiging. Het 1000-jarig rijk is de ontkenning zelf van de tijd en heft dus zichzelf op. Hitlers visioen is het visioen van de dood, het nuljarige rijk. In dezelfde romantisch-utopische lijn ligt dan Hitlers mateloze maar bewuste zelfoverschatting en -vernietiging. ‘Mijn speurtocht naar het beeld van de onmogelijkheid eindigde bij de onmogelijkheid van het beeld’.
Zoals reeds aangestipt, verwijzen de argumenten die Harry Mulisch zelf opgeeft en nummert voor het mislukken van De toekomst van gisteren, meer naar een niet kunnen dan naar een niet willen. De laatste reden, die hierboven werd aangegeven, is
| |
| |
meteen de eerste van deze nieuwe reeks. Het is onmogelijk na te gaan wat er zou gebeurd zijn mocht Hitler de oorlog hebben gewonnen, want in het hele Götterdämmerung - systeem was de zelfvernietiging ingebouwd. ‘Het nuljarige rijk van Hitlers zelfmoord kon niet in de tijd uiteengelegd worden, ook niet in de romantijd.’ Deze reden ligt in het literaire object zelf.
De tweede reden heeft te maken met het schrijvende subject. Het hoofdverhaal van De toekomst van gisteren moest een in het praesens geschreven ‘a-psychologisch maskerspel’ zijn, waarin Duitsland de oorlog won en zijn versteende rijk vestigen kon; Otto Textors boek - waarin Duitsland de oorlog verloor - zou een in het imperfectum geschreven ‘psychologische roman’ zijn, bevolkt met personages, waaronder de genaamde Harry Mulisch, die op zijn beurt weer een verhaal schrijven zou waarin Duitsland de oorlog won... Otto Textor (‘tekst’) was de middelaar tussen het hoofdverhaal en het kaderverhaal, vandaar de voornaam Ot/to, vanwege de symmetrie. Textor verwijst naar Katharina Elisabeth Textor (vaak Frau Aja genoemd, de naam van Otto's zwangere vrouw), meisjesnaam van Goethes moeder. Zoals Otto Textor Harry Mulisch produceert in zijn kaderverhaal, zo liet Goethe in Faust II een kunstmatige mens, een homunculus, fabriceren. Zowel de homunculus als het personage Harry Mulisch zijn ‘een mens van kunst gemaakt - de kunst als mens’. Zo wordt Otto Textor niet alleen de middelaar tussen een maskerspel en een psychologische roman, maar eveneens tussen auteur Mulisch en personage Mulisch: ‘Hij was mijn vervreemder.’ - ‘De poging om Otto Textor zichtbaar te maken, was een poging om de spiegel zichtbaar te maken.’ Alles verdwijnt, behalve het spiegelende van de spiegels...
De derde reden ten slotte kwam voort uit de situatie in de wereld. Hier schuilt de moeilijkheid vooral in het kaderverhaal dat Otto Textor schrijft, en waarin Duitsland de oorlog heeft verloren - zoals het in de realiteit gebeurde. Welnu, na de tweede wereldoorlog was het kenmerk van Europa precies dat er geen evolutie was: de situatie versteende in de koude oorlog, de wereld werd geregeerd door psychisch gesneuvelde 50- tot 70-jarigen, angst beheerste alles en iedereen: ‘angst voor het communisme, angst voor de atoombom, angst voor de Russen, angst voor de Chinezen, angst voor de seksualiteit, angst voor de dood, angst voor de verandering, angst voor de jeugd, angst voor kanker, angst voor angst, angst voor niets: Josef K. en het existentialisme gingen erin als koek’. In 1966/7/8 scheen het ijs te breken, de angst weg te ebben: misschien het voorspel van ‘de vrije tegen - tegentoekomst’? In 1966 was er Provo in Amsterdam, in 1967 bezocht Harry Mulisch Cuba, ‘een hele samenleving in de frisse lucht’, en in mei 1968 beleefde hij de Parijse revolte. Alles schijnt opnieuw mogelijk: sociale rechtvaardigheid, ludisch-creatief leven... Maar dan is er die nieuwe ruk naar rechts aan de
| |
| |
top: Rudi Dutschke neergekogeld, Che Guevara vermoord, Martin Luther King afgemaakt, de Praagse lente gefnuikt... De jeugd - en hier knoop ik opnieuw aan bij het begin van deze bijdrage - zakt weg in kunstmatige paradijzen, trekt zich in een romantische vluchtrefleks terug in marginale communes, waar niet langer godsdienst opium is, maar opium godsdienst.
Een nieuw boek wordt (on)mogelijk: als de Parijse mei-revolte geslaagd was, dan... Een sprookje om aan je kleinkinderen te vertellen.
Harry Mulisch: De toekomst van gisteren. Protokol van een schrijverij, De bezige bij, Amsterdam, 1972, 253 blz., 235 fr., LRP 409.
|
|