tot een soort algemene waardering brengen. Tegenover kunstenaars heeft men meestal met gemengde gevoelens gestaan. Voor de meeste kunstenaars bestaat trouwens niet veel anders dan verachting, vooral sinds de staat sommigen van hen op bescheiden wijze ‘van onze belastingcenten’ subsidieert. De enkelen die overblijven danken hun vermaardheid meestal niet uitsluitend aan hun kunst.
Zo werd Van Gogh waarschijnlijk vooral een idool omdat hij zich een oor afsneed, terwijl Vondel buiten al die malligheid van dat gedichten maken, ook nog een eerlijke kousenwinkel dreef. Heeft trouwens ook Van het Reve het niet altijd over zijn ‘winkel’?
Mulisch is hoogstens bereid zich over zijn eigen kousen te laten interviewen. En zo hoort het. De schrijver is er om verslag uit te brengen over zijn ervaringen.
Mulisch, de alchemist van de vrijheid, hoort thuis onder de fantasierijken, ver van de Nederlandse rijksmunt, waar alle problemen steeds weer uitkomen op de vraag of ‘god zij met ons’ ja dan nee op onze waarde vaste gulden dient te staan.
Vrijheid blijft altijd begerenswaardig. En daarom staat het land der ongekende mogelijkheden, waar ook Mulisch thuishoort, permanent in de belangstelling.
Vanuit dat land naar de Berend Boudewijn-quiz, waar zucht naar geldelijk gewin feitelijk geridiculiseerd wordt, is het maar een stapje, dat Mulisch zonder aarzelen of vals gevoel intellectuele mores maakt. Trouwens: wie niet gezien is, die is weg. En in de schaduw zou Mulisch op hetzelfde ogenblik een ander zijn, een voortreffelijk mens misschien wel, maar niet iemand aan wie een tijdschriftaflevering gewijd wordt.