De Vlaamse Gids. Jaargang 58
(1974)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Sybren Polet
| |
[pagina 9]
| |
schenk moeten verzorgen, behoorde tot zijn taken. Hij snuffelde rond tussen de voorhanden rariteiten - een in vrolijke kleuren en krullen beschilderde schommelwieg, een houten boegbeeld - duur! -, een waanzinnig luxueus ingericht poppenhuis van een rijk achttiende eeuws patriciërskind - zou er zelf wel in willen wonen als hij heel klein was of er mee willen spelen - ook een paar dienstmeisjes stonden erin met witte schortjes voor, een kokkin in de keuken, - met-echte-koperen-pannetjes, een javaanse huisknecht in de hal en een voltallig patricies poppengezin in de salon en de andere kamers - niet te betalen; verder natuurlijk veel delftsblauw, ook een aantal tegels in een raam gevat, samen een tableau vormend: een visser aan een landelijke vaart, op de achtergrond een beurtschip met trekpaard; dan een schilderij van een zeeslag, de zeilschepen allemaal vol opgetuigd en met bolle zeilen - vreemd -, enkele stillevens met een rijkdom aan vruchten en gedroogde bloemen. Verder waren er: een paar dekenkisten, een notenhouten kabinet, een rarekiek - een met ijzer beslagen zeemanskist, een zeer oud strijkijzer, een porseleinkast - tinnen bekertjes, bokalen, zandlopers - een gevelgaper: een negerhoofd met fonkelende ogen en brede rode lippen, de neusgaten wijdopen gesperd... / Zou ontaktvol zijn zoiets te geven, gezien ons koloniale verleden - de man, een bosneger, stamde zelf af van negerslaven, heette Plato Quassi - ook slavenhandel had Amsterdam rijk gemaakt - kochten ze voor 30 gulden per stuk, Goudkust, Angola, verkochten ze voor 300 à 350 gulden - ebbehout - had net gelezen over 370 ‘leverbare stucken ebbehout’ waarvan er 180 dood aankwamen - toch hoge winsten - Sommige kapiteins haalden als ze met hun kostbare lading in een orkaan verzeild raakten de luiken van 't dek en schoten met een musket in de lucht om de aandacht van God te vestigen op de ellende, maar vooral ook op het feit dat ze geen specerijen maar levende have aan boord hadden, misschien wel gemaakt naar Gods eigen witte beeld - op dat moment tenminste bij aankomst natuurlijk weer niet - // Bij inkoop allemaal gebrandmerkt met gloeiende tang, speciale arts voor onderzoek: kijken in kut, anus, bek: moesten in 't bezit zijn van een gaaf gebit, net als een paard - knijpen in benen, rug, tieten - blinden en verminkten kwamen niet in aanmerking, evenmin negers met grijs haar - verder niet jonger dan 15 en niet ouder dan 35 jaar, door ‘schatting op 't oog’ (: zou zelf al niet meer in aanmerking komen om verkocht te worden), ook wel: ouderen van 36 tot 42 jaar 2/3 van de prijs - de klootzakken - evenals jongeren van 8 tot 15 jaar - kinderen van 4 tot 8 slechts halve prijs - verder moest 3/4 van de lading bestaan uit mannen, 1/4 uit vrouwen - goed fokvee, vruchtbaar... // Zijn gedachten werden onderbroken door het geklingel van de deurbel - een nieuwe klant - even later door het hooggestemde muziekje van een speeldoos die geopend werd - daarna heerste er weer stilte in het antikwariaat, uitgezonderd het geschuifel van de twee bezoekers die in de propvolle ruimte om elkaar heendraaiden en van wie de een - de laatst aange- | |
[pagina 10]
| |
komene - soms met enige achterdocht zag naar de voorwerpen die de ander opnam, bij voorbaat jaloers op de vondst die de ander eventueel zou doen en die hij misschien vijf minuten later had kunnen doen als de ander hem niet voor was geweest : : pure verzamelkoorts : : kwam je hier vaker tegen evenals op de vlooienmarkten en openbare veilingen - - een met parelmoer ingelijste kaptafelspiegel, een boekenmolen (: zou ik zelf best willen hebben), een vaas met pauweveren erin, een paar rugkrabbers, een handvormig jatje om de bladen van de thora mee om te slaan, vitrines met geprepareerde vlinders, insekten, een koperen beddepan, een tabakspot, een kraantjeskan, loddereindoosjes, zilveren geboortebekertjes (namen erin gegraveerd: Cornelia Wilhelmina, geb. 8 Augustus 1830 / Sijbrand, 19-6-1824), reukflesjes, horren, een commode, een paar stoven, een friese stoeltjesklok, koekplanken, een verzameling oude geslepen ogen (vreemde monturen), een plak om schoolkinderen mee te slaan, een geborduurde kousenbeurs voor heren, een godmiche (wel wel, de eerste die hij in werkelijkheid zag, zou ie gebruikt zijn?), snuifdozen, zandstrooiers, een mangelplank, een zilveren horlogie met klapdeksel, een statenbijbel (natuurlijk), cameeën, medaljons, ivoren stempels, een bedelnap, begrafenispenningen en zelfs een grafzerk, een krisisbrilletje (had zelfs dit waarde na-verloop-van-tijd?) en munten, munten, munten (uit alle tijdperken) en poppen, poppen, een windvaan, enzovoort. Nederlanders waren altijd grote verzamelaars geweest, van oudsher - nijvere mieren - sleepten van alles specimina hier naartoe, ook van de nietigste en onaanzienlijkste dingen - iedereen had z'n eigen rariteitenkabinet. Ook levende mensen verzamelden ze - uit ieder nieuw ontdekt gebied werden een paar exemplaren meegevoerd, om de nederlandse taal te leren, zodat ze, op een volgende reis mee teruggenomen, als tolk konden dienen en het christendom uitdragen - inboorlingen zo uit hun omgeving overgeplant in een van de drukste wereldsteden uit die tijd: in wijde nederlandse kleren lopend, door overvolle straten, vreemde vis etend, roggebrood kauwend, gebrande wijn of zuur scharrebier drinkend, huilend van heimwee en kou misschien, vele vreemde talen horend, terwijl ze altijd gedacht hadden dat er maar één taal was, hun eigen, om over goden maar te zwijgen - het moest voor hen een pure SF-ervaring geweest zijn: overgeplant in een andere tijd en ruimte - - / Hij herinnerde zich ook het verhaal gehoord te hebben van een papoea uit Nieuw Guinea die in de zeventiende eeuw in Leiden zou hebben gestudeerd en die daar gepromoveerd zou zijn op een in het latijn geschreven verhandeling ‘Over de minderwaardigheid van het zwarte ras’, onmogelijk was het nietGa naar voetnoot*) - cu- | |
[pagina 12]
| |
riositeiten waren ze zeker, de negers: er zaten tenslotte nog al wat negerhoofden op de zandstenen gevels van 17-de eeuwse huizen, naast de hoofden van Zeus en Neptunus en Hermes en dolfijnen - optiese emancipatie, architektoniese gelijkwaardigheid... / Het was een pijnlijke gedachte te weten dat de fraaie oude grachtenhuizen die hij zo bewonderde voor een deel gebouwd waren met dit soort bloedgeld en door koloniale uitbuiting... Zijn blik viel nu op een schilderij van een laat-zeventiende-eeuwse of reeds achttiende eeuwse doolhof, misschien wel een van de bekende doolhoven annex rariteitenkabinetten die Amsterdam in die tijd rijk was; hele generaties hadden zich erin vermaakt, eerst in het doolhof van geschoren hagen, dan als men, moe, de uitgang gevonden had in een van de kamers van de uitspanning, wijn of bier of seculate drinkend, onder de klanken van clavecimbel en gambaviool, bazuinen of cornetten, ondertussen de kunstig werkende of werkeloze beelden bewonderend van reus Goliath van Gad, die beroemd was om zijn rollende ogen en zijn hoofd dat hij knarsend om kon draaien, de koningin van Seba die onder aanhoudend geknetter van het raderwerk aan de wijze koning Salome haar hulde betuigde of de heldhaftige van Speyk die iedere keer opnieuw de kruitkamer van zijn kanonneerboot in brand liet schieten tot ontsteltenis van het schrikgrage publiek - / Hij bekeek het doek nauwkeurig: de dichte bladgroene hagen waartussen je kon verdwalen, de vogelblauwe vogel in de lucht, de twee sierpauwen bij de ingang, de kleine kleurfiguren die zich over de doolpaden voortrepten - wie het ongeluk had dat het begon te regenen kwam kletsnat aan en bijgot niet van geneverwater -, schaterend om de uitgang die geen uitgang was, de bedriegertjes van water dat geen water was - hij hoorde het giechelende gelach van twee meisjesstemmen aan de andere kant van de heg, maar slaagde er niet in door het dichte gebladerte heen te zien; zou trouwens ook niet door het kunstig geleide netwerk van takken heen kunnen breken zonder zijn fraaye, met zilverdraad doorweven kleding onherstelbaar te beschadigen en misschien wel zijn bepoederde pruik te verliezen. Kom, zei hij tegen Plato Quassi, we zullen kijken of we ze voor het einde kunnen inhalen. En haastte zich voort over het smalle pad, zwetend in zijn te warme kleding, onder de gouden stralen van | |
[pagina 13]
| |
een duidelijke zon. Stof had zijn gehemelte droog gemaakt, de gespen van zijn schoenen dof, het fijne witte kant om zijn polsen grijs. Een blauwe vogel boven hem floot. Kom, zei hij. Ze schrokken toen ze een hoek omsloegen en bijna in een bedriegelijk goedgelijkende sloot stapten, gevuld met water dat geen water was, lachten uitbundig, sprongen erover. Kom, zei hij, ik heb dorst, van mij mag het geneverwater regenen - / daarna stonden ze van de ene sekonde op de andere in de uitgang, bezweet en lachend en tevreden; ze hadden zich enorm geamuseerd. Voor hen lag de koelere pleziertuin, met priëlen waarvan het traliewerk doorvlochten en omwonden was met de ranken van hop en rozelaars. Twee pauwen hieven op hetzelfde moment hun schitterende waaierstaarten. Een koperen engel stak, toen ze over de laatste vlonder de doolhof verlieten, zijn trompet in de lucht en blies, blies (: waar het geluid vandaan kwam konden ze niet raden) en ineens voelde hij zich vervuld van een groot geluk. Zijn eeuwenoude vermoeidheid was op slag verdwenen. Staande dronken ze een kan bier en een glas genever en stortten zich in het vermaak binnen. Dansend en springend als brooddronken harlekijnen bewogen ze zich door de kamers; twee soepele, levensechte beelden vervaardigd door een bekwaam mechanicus lachten oorverdovend onder het hijgend geknars van hun draaiende hoofden en rollende ogen, het gegorgel van kunstmatige kelen: bewonderden de voorstelling van het gevoel: een man die krijsend met zijn neus op een slijpsteen werd gedrukt, de uitbeelding van het gehoor: een oud wijf dat op het aambeeld werd gelegd en onder luide kreten jong werd gesmeed, een brullend ossehoofd, zeven wijven vechtend om een mansbroek; ledigden een nieuwe beker en dansten scharnierend verder; zagen de beroemde reus Goliath en de koningin van Seba die knetterend aan de wijze Salomo haar hulde betuigde, evenals de geboorte des Heilands en de historie van Herodes, beide met ingebouwd orgelwerk - mooi, mooi! -, prezen een zeer grappige papenommegang en eindigden tenslotte bij een van de indrukwekkendste groepen, bestaande uit een vijftal houten beesten: een koe van drie voet hoog, een hert van tweeeneenhalve voet hoog, een kalf twee voet hoog, eenschaap anderhalve voet hoog en een hond tien duim hoog, die zodanig waren samengesteld dat zij hoofd en ogen konden bewegen, daarbij klanken uitstotend die leken op de geluiden van een koe, een hert, een kalf, een schaap, een hond. Ze bleven een tijdlang in nederige bewondering staan, zijn gezel en hij; hun uitbundige vrolijkheid was uitgevierd. Nog diep onder de indruk van al het geziene en van het vele kunstige en kunstmatige dat de goede God toestaat dat in de wereld geschapen wordt en ook enigszins onder de invloed van het genoten hopwater en het gestookte besloten ze het plezierhuis met de beste herinneringen te verlaten. Het einde van de middag was inmiddels genaderd. Toen, vlak voor ze het rariteitenkabinet verlieten werden ze bij het openen van de buitendeur tot staan gebracht door een schrapend keelgeluid; en zijwaarts kijkend zagen ze in een hoek van de aanvankelijk schemer- | |
[pagina 14]
| |
duistere hal een prachtig aangeklede neger staan, ebbenhoutzwart van huid, met dikke gewelfde lippen en grote in oogwit rollende ogen. De neger knikte een paar maal met zijn losse hoofd en hief toen houterig zijn rechterarm, de vleesroze hand naar boven gekeerd. En terwijl de uitgestoken hand op bedelhoogte bleef hangen, viel de onderkaak van het gezicht met een klap omlaag en een raspende stem diep uit de ebbenhouten keel komend, zei iets wat waarschijnlijk ‘Danku, Danku, Danku’ moest voorstellen, waarna het hoofd met de rollende ogen opnieuw een paar maal knikte. Maar hij kon niet onderscheiden of het geknars dat hij hoorde afkomstig was van het mechanisme van de kunstneger of dat het 't tandengeknars was van zijn gast.
Vandaar ging ik naar het anatomisch kabinet, dat om zijn vele zeldzaamheden wereldberoemd is. De kamer is tamelijk donker, maar er wordt niet in geprepareerd, doch de preparaten worden er alleenlijk in tentoongesteld. Voor mij waren de beide mummiën het meest interessant. Zij lagen in bijzondere bedden, verkeerden nog in een zeer goede staat en de erbij verstrekte beschrijving in het Latijn toonde aan, dat alles volledig met de berichten van Herodotus en de andere Ouden overeenkwam. Hier treft men wel de grootste verzameling opgevulde en geskeletteerde spitsboeven, moordenaars en dieven aan, die op het theatrum in het rond opgesteld zijn en die een lachwekkende aanblik bieden. Onder dezen was ook de man, die eens Leyden aan de vijanden verraden had. Opgevulde Moren, Turken, Amerikanen en andere buitenlanders hadden een eerbiedwaardig aanzien in deze verzameling! Een kerel had een briefje in de hand, waarop stond dat hij eens een mes zonder nadelige gevolgen te ondervinden ingeslikt had. Allerlei soorten kleding waren hier van mensenleer gemaakt, handschoenen, laarzen, schoenen, pantoffels, onderklederen, enz. Van een schedel was een fraai drinkgerei vervaardigd, dat in zilver gevat was. Ook heeft men van mensenhuid perkament gemaakt. Enkele lichamen had men naar de kunst der Ouden geprobeerd te balsemen. Geskeletteerde dieren vindt men hier ook enige, waaronder een goed bewaard geraamte van een ongeboren walvis. Men toont hier ook een half versteend brood; het is echter een puimsteen, welke men deze vorm gegeven heeft. (Johan Beckmann, 1762) |
|